18
van (langdurig) werklozen op de arbeidsmarkt. Mijnheer de voorzitter, gezien de Friese
situatie met betrekking tot de werkloosheid kan dit aspect geen aandacht genoeg krijgen.
Wij zullen alle zeilen moeten bij zetten en al het mogelijke moeten doen, ook binnen dit
plan, om voor dit kwaad acceptabele oplossingen te vinden.
3. De verdere ontwikkeling van veranderingsgerichte emancipatie-activiteiten en van
de kinderopvang. Zoals bekend heeft mijn fractie met dit punt meer moeite. Wat betreft
de kinderopvang zijn de ouders de eerst verantwoordelijken. Zij zullen in eerste instantie
voor hun kinderen moeten zorgen. Slechts in uitzonderingsgevallen heeft de overheid
hierin een taak. Het college onderkent gelukkig wel het belang van particuliere initiatie
ven, zoals te lezen is in de nadere standpuntbepaling op bladzijde 13. Het lijkt mij inder
daad de moeite waard om dit punt, weliswaar meer stimulerend dan regulerend, verder
uit te werken.
4. Het betrekken van vrijwilligers bij het sociaal-cultureel werk. Het is een goede
zaak dat vrijwilligers betrokken zijn en worden bij dit werk. Uitbreiding van deze be
trokkenheid en het vergroten van de deskundigheid van vrijwilligers zijn zeker toe te
juichen. Wel is een goede begeleiding nodig zodat eventuele nadelige effecten zoveel mo
gelijk kunnen worden opgevangen.
Mijnheer de voorzitter, met inachtneming van de door mij gemaakte opmerkingen kun
nen wij instemmen met dit plan.
De heer Ybema: Na de uitvoerige en zorgvuldige voorbereiding en totstandkoming en
ook de behandeling in de commissie van het Sociaal-cultureel Plan 1988-1992, kan ik kort
zijn met te verklaren dat D66 zich in dit plan inclusief de nadere standpuntbepaling kan
vinden
De Voorzitter: Wij gaan eerst pauzeren.
De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering voor de eerste pauze.
De Voorzitter heropent, om 21.30 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Het woord is aan wethouder Heere.
De heer Heere (weth.): Samenvattend denk ik dat ik mag constateren dat het sociaal-
cultureel plan zoals dat is voorgelegd en besproken in een vrij uitvoerige procedure de
instemming heeft van de raad. Nochtans zijn er in algemene zin en op een aantal specifie
ke punten opmerkingen gemaakt en ook een aantal vragen gesteld. Zonder nu de politiek-
ideologische discussie die tussen een aantal fractiewoordvoerders onderling zojuist wat
dreigde op te bloeien opnieuw aan te vatten en daar een uitvoerige discussie aan te wij
den, constateer ik toch dat dit stuk daar kennelijk aanleiding toe geeft. Op zich zelf is
dat verheugend. De heer Duijvendak verbindt daar een retorische vraag aan die uitmondt
in een antwoord dat hij zelf geeft en dat ik wil tegenspreken. Hij zegt dat het college
expres een verkeerd plan zou hebben geschreven en dat wij op die manier de discussie
aan willen gaan. Dat is natuurlijk niet zo. Wat wij wel hebben geprobeerd te doen is met
weinig omhaal van woorden zo duidelijk mogelijk proberen uiteen te zetten wat wij nu in
de komende vier jaar in grote lijn als benadering kiezen. Er was een aantal redenen om
dat nu wat beknopter te doen dan voorheen.
In de eerste plaats zijn de verplichtingen die wij ten opzichte van het rijk hebben op
dit punt zo langzamerhand wat aan het afnemen. In 1992 zijn die zelfs helemaal vervallen.
Dat maakt het mogelijk om dan wat meer je eigen kleur aan het verhaal te geven als ge
meente. Terecht heeft een aantal sprekers geconstateerd dat deze tijd toch wat meer na
druk legt op kort en bondig, op minder regels, op wat eenvoudiger omgaan met de mate
rie en op zo snel mogelijk proberen tot zaken te komen. Dat daar dan de conclusie aan
zou moeten worden verbonden dat je het over de inhoudelijke zaak niet meer hebt en die
niet belangrijk vindt, is natuurlijk een conclusie die je niet kunt en ook niet mag trek
ken. Elk jaar bij het vaststellen van het sociaal-cultureel programma wordt die inhoudelij
ke discussie naar mijn mening toch heel nadrukkelijk uitvoerig gevoerd, niet alleen met
elkaar maar ook met de betrokken instellingen.
De procedure zoals die is toegepast is in het algemeen positief beoordeeld. Deze con
clusie moeten wij denk ik ook meenemen als wij bezig gaan met het vereenvoudigen van
de hele procedure en de eventuele herziening van de Algemene Subsidieverordening. Ik
wil het volgende hiermee zeggen. Je kunt natuurlijk een streven hebben om het allemaal
wat eenvoudiger en wat minder uitvoerig te doen maar - dat heb ik in deze raad al eens
vaker gezegd - efficiency is het ene punt en rechtszekerheid is het andere. Voor instel
lingen blijft het noodzakelijk duidelijkheid te krijgen van de politiek over wat de politiek
voor hen doet en van hen wil en wat voor mogelijkheden de politiek ten aanzien daarvan
aan hen stelt. Men moet daar ook een beroep op kunnen blijven doen. Het moet niet de
19
ene keer wel kunnen en de andere keer niet. Met andere woorden, er moet toch een mi
nimum aan regels blijven.
De discussie over de „maakbaarheid" van de samenleving moeten wij nu niet weer
voeren. Wij hebben daar in de commissie ook al enige malen met elkaar de degens over
gekruist. Het plan bevat daar op zichzelf voldoende elementen voor: aan de ene kant
proberen om nieuwe aanzetten te geven, aan de andere kant de goede lijnen die er al zijn
door te trekken.
Een van die lijnen is de discussie over de aandacht voor de decentrale voorzieningen
versus de categorale. Of anders gezegd, de wijken en buurten en wat daarin gebeurt en
wat er op stedelijk niveau ten behoeve van bepaalde groepen plaatsvindt. Datgene wat wij
de afgelopen jaren met elkaar hebben opgebouwd in wijken en buurten aan accommodaties,
aan structuren, aan kader, aan alle mogelijke activiteiten voor een brede groep van de
Leeuwarder bevolking, vinden wij een groot goed en willen wij op niveau houden. Wij
vinden genoemd niveau voldoende en goed en vinden dat wij daaraan niet veel meer be
hoeven toe te voegen. Maar dat betekent niet dat wij geen aandacht zouden hebben voor
ontwikkelingen - de heer Duijvendak heeft onder andere een citaat aangehaald uit een
stuk van het COL - zoals die zich in de maatschappij voltrekken. Integendeel denk ik.
Als je ziet welke categorale voorzieningen wij inmiddels allemaal zijn gaan honoreren, dan
is dat alleen al een bewijs voor het feit dat wij wel degelijk inspelen op die ontwikkelin
gen. De lijn zoals die in het plan ligt wil per se niet zeggen dat wij alleen maar het een
doen en het ander minder zouden achten.
Verder is er een aantal opmerkingen gemaakt over wat ik in navolging van de spre
kers noem het onderwerp werkgelegenheid. Ik wil er op wijzen - hoe belangrijk dit on
derwerp overigens ook is - dat het in het kader van het sociaal-cultureel plan en het so
ciaal-cultureel programma uiteraard maar gaat om een beperkt deel van dat belangrijke
gebied, namelijk dat deel dat met behulp van subsidies aan activiteiten voor met name
mensen zonder werk wordt toegedeeld. Wij zullen ons mijns inziens tot dat onderwerp in dit
verband moeten beperken. Ik neem aan dat collega Kessler op de concrete vragen en op
merkingen ter zake in zal gaan.
Hetzelfde geldt overigens voor de emancipatie. De emancipatie van de vrouw, zoals de
heer Bilker terecht zegt. Ook ten aanzien hiervan merk ik op dat het gaat om de emanci-
patie-activiteiten voor zover die uit het sociaal-cultureel gebeuren worden bekostigd. Ik
heb overigens de indruk dat emancipatie toch een iets bredere strekking heeft dan alleen
dat, maar dat geldt uiteraard ook voor onderwerpen als stadsvernieuwing.
De heer IJestra heeft opgemerkt dat de samenwerking van COL en SSKWL wat zijn
fractie betreft in een laatste stadium moet zijn gekomen. Hij vraagt zich af of dat binnen
kort lukt. Er is inmiddels een arbitragecommissie gevormd onder voorzitterschap van oud
gedeputeerde Poortman. Beide instellingen hebben ieder aan de commissie een lid toege
voegd. Ik heb goede hoop dat wij op afzienbare termijn een bindend advies van die com
missie hebben waar men mee aan de gang kan gaan. En dan zal het dus zo ver zijn.
Voor wat betreft de kinderopvang is gevraagd om een inventarisatie, een analyse van
knelpunten, met daaraan verbonden de voorstellen voor oplossing van die knelpunten. In
de commissie heb ik al gezegd dat het college bereid is een inventarisatie te plegen. Wat
het andere punt betreft, het oplossen van de knelpunten of het wegwerken van capaci
teitstekorten of, zoals de heer Van Olffen zei, de verhouding vraag en aanbod verbete
ren, het volgende. Met elkaar moeten wij denk ik toch constateren dat een oplossing vrij
wel niet anders kan dan door het toedelen van meer geld. Natuurlijk kun je door een
aantal organisatorische maatregelen, zoals betere samenwerking, combinatie, efficiënter
werken, nog wel een aantal punten scoren. Maar als je echt capaciteit wilt toevoegen,
dan moet je geld toevoegen. Dat wil niet zeggen dat wij het dus niet doen, maar ik wil
de raad er toch wel op wijzen dat wij daar in feite alleen de echte oplossing in zullen
kunnen vinden. Wellicht dat het college daar in de komende tijd nog met voorstellen over
zal komen.
Door onder andere de heren Duijvendak en Van Olffen is gevraagd naar de deelnota's
die nog onderweg zijn en met name wanneer die zullen verschijnen in de raad. Collega
Timmermans heeft over een van die nota's, de nota over bewonersparticipatie en buurtbe
heer, gezegd dat de behandeling daarvan op zeer afzienbare termijn zal plaatsvinden. Het
college heeft zeer onlangs ook aan de nota over faciliteiten voor vrijwilligers nadrukkelijk
prioriteit gegeven, hetgeen ertoe leidt dat wij daarmee op een termijn van een aantal
maanden naar de raad toe zullen komen. Toen ik de heer Duijvendak zo hoorde dacht ik
dat het college het niet erg best heeft gedaan. Zijn interventie mondde uit in de opmer
king dat er nog deelnotities zullen komen. Wat hem betreft doet hoop dus ook nog leven.
Ik wil hiermee volstaan, voorzitter.
De heer Kessler (weth.): Ik zal de verschillende sprekers de revue laten passeren.
De heer Bilker heeft een aantal opmerkingen geplaatst op het gebied van de emancipatie.
Extra aandacht voor personen in dubbele achterstandsituatie. Hij heeft ook een aantal