24 Mevrouw Westra zegt dat het college niet op de stoel van gedeputeerde staten moet gaan zitten. Ik begrijp niet waarom zij dat zegt, want ik heb niet de indruk dat wij op die stoel zijn gaan zitten. Gedeputeerde staten hebben ons een brief geschreven waarin zij ons meege deeld hebben wat voor hun de voorwaarden zijn om de school in Lekkum in stand te houden. Het is dan een kwestie van inschatting of zij dat echt menen of dat het wel wat meevalt. Daar kun je dan uitvoerig met gedeputeerde staten over praten. Mijn indruk is dat gedeputeerde staten datgene wat zij hebben geschreven ook echt menen. Dat is het gegeven waar wij op dit moment rekening mee hebben te houden. Als wij daar niet in meegaan - ik kom dan ook bij de heer Ybema - dan lopen wij het risico dat de school in Lekkum op de tocht komt te staan. Dat risico wil ik niet lopen. Een en ander heeft niets te maken met slecht onderhandelen of het op de stoel van gede puteerde staten gaan zitten. De provincie stelt deze voorwaarde. Je kunt daar ja of nee te gen zeggen en dat is vanavond aan de orde. Het college van b. en w. heeft niet tegen de provincie gezegd dat het daarmee instemt. Wij hebben als college vanuit onze eigen verant woordelijkheid gezegd dat wij tot zover willen gaan. Dat standpunt leggen wij vanavond aan de raad voor die daar ja of nee tegen kan zeggen. Ik begrijp dat PAL nee zegt tegen het ver dergaande voorstel. De heer Ybema zegt dat in feite door dit b. en w.-voorstel de eis van gedeputeerde sta ten al wordt opgerekt. Dat is zo. Wat ons betreft moet dat overigens ook de limit zijn. De heer Ybema vraagt vervolgens of het amendement van PAL het risico in zich draagt dat de school in Lekkum op het spel staat. Ik denk dat dat inderdaad zo is en ik kom tot die inschat ting op basis van de contacten die wij tot nu toe met de provincie hebben gehad. De heer Ybema heeft ook gesproken over de overgangsperiode waarin gebruik gemaakt moet worden van een dislokatie. Hij vraagt of er niet wat eerder met nieuwbouw kan worden begonnen. Ik denk niet dat dat kan. De raad moet jaarlijks een huisvestingsoverzicht vast stellen. Afgelopen oktober hebben wij dat gedaan voor de komende drie jaar. In dat overzicht wordt aangegeven dat de school in 1990 60 jaar bestaat. Ik zei in eerste termijn per abuis 40 jaar. Er is dan een vrij fors bedrag beschikbaar om ingrijpend onderhoud te plegen. Wij willen proberen dat bedrag aan te wenden voor nieuwbouw. Nieuwbouw kan echt niet wor den vervroegd. Wat wel zou kunnen is zorgen dat je alvast met de voorbereidendè werkzaam heden begint zodat je daar zo snel mogelijk op in kunt spelen. Het moet duidelijk zijn dat wij voorlopig toch echt met de dislokatie blijven zitten. Het enige wat wij kunnen doen is proberen alle praktische nadelen die dat met zich meebrengt zo goed mogelijk op te lossen in de organisatie van de groepen. (De heer Ybema: Ik wil graag bij interruptie reageren, voorzitter. Wij hebben een schema opgesteld voor het plegen van groot onderhoud met name aan onderwijsvoorzieningen. Er ontstaat nu een nieuwe situatie waar de Ferdinand Bolschool bij betrokken is, te weten het opheffen van de Floris Verster- school. Dat aspect zou toch op de een of andere manier kunnen doorwerken in het schema dat wij hanteren voor het plegen van groot onderhoud aan de scholen. In die zin denk ik dat het college gelet op deze nieuwe situatie, nog eens zou moeten kijken naar de mogelijkheden die er zijn.) Dat kan niet, voorzitter. De huisvestingsoverzichten worden wat het ingrijpen de onderhoud betreft vastgesteld op basis van normen die zijn vastgelegd in de Wet op het basisonderwijs. Pas als de school 60 jaar bestaat krijg je financiële ruimte om ingrijpend on derhoud te plegen. Een jaar eerder bestaat de school 59 jaar en dan kun je dus geen beroep doen op een dergelijke regeling. Wij kunnen wèl in de sfeer van de voorbereidende werkzaam heden zorgen dat wij daar adequaat op inspelen. Ik wil het hierbij laten. De Voorzitter: Aan de orde is de stemming. Ik breng eerst in stemming het amendement dat is ingediend door mevrouw Westra. Het amendement van mevrouw Westra en de heer Meerdink wordt verworpen met 29 tegen 3 stemmen. (Voor het amendement stemmen de leden van de PAL-fractie. De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over agendapunt 18. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 19 (bijlage nr. 24). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 20 (bijlage nr. 44). De Voorzitter: Aan de orde is thans het rapport Wie vertegenwoordigt de gemeente in particuliere organisaties? 25 De heer Koopmans: Het rapport Wie vertegenwoordigt de gemeente in particuliere organi saties? zet op heldere wijze de situatie van personen die in welke kwaliteit dan ook de ge meente vertegenwoordigen op een rij. Alle vormen die gedurende een lange periode zijn ge groeid worden behandeld. Het is een goede zaak naar de mening van mijn fractie om nu eens principieel op een rij te zetten hoe het in de toekomst moet. Als wij nu constateren dat de huidige praktijk niet voldoet, dan is dat het gevolg van een groeiproces gedurende lange tijd alsmede door het plaats gehad hebben van een aantal incidenten. Het is naar onze mening dui delijk dat de huidige vormen van vertegenwoordiging in de loop der jaren zijn gegroeid met als uitgangspunt/intentie de belangen van de gemeente zo goed mogelijk te behartigen. Wel nu, voorzitter, na bestudering van het rapport is onze fractie tot de conclusie gekomen dat de daarin gekozen uitgangspunten goede uitgangspunten zijn voor de toekomst. Als een rode draad loopt door het rapport: Geen vertegenwoordiging zonder verantwoor ding. Een goed uitgangspunt, waarmee naar onze mening recht wordt gedaan aan onze demo cratische kaders. Dit uitgangspunt wordt vervolgens in het rapport getoetst aan de verschil lende categorieën die op welke wijze dan ook betrokken zijn bij de vertegenwoordiging van de gemeente. Ik loop ze even kort na. Raadsleden. Wij zijn het eens met het college: Er is geen formeel verantwoordingskader, dus geen vertegenwoordiging. Ambtenaren. Ook de conclusies die het college ter zake van deze groep trekt delen wij. Er is slechts sprake van een indirect vertegenwoordigingskader. Slechts in bijzondere geval len en dan onder door het college genoemde voorwaarden kan worden gekozen voor een ver tegenwoordiging van de gemeente door een ambtenaar. Bij het college van b. en w. ligt de zaak echt anders. Daar is per definitie een formeel verantwoordingskader. Derhalve zijn de leden van het college aangewezen om de gemeente te vertegenwoordigen. Evenwel, voorzitter, gelet op de personele mogelijkheden zal ook hier wel terughoudend moeten worden gehandeld. Vervolgens nog een opmerking over de categorie derden. Ten aanzien van deze vertegen woordiging kunnen wij heel duidelijk zijn. Immers, wegens het ten enenmale ontbreken van een verantwoordingskader kan geen sprake zijn van vertegenwoordiging door derden. Maar dan zegt het college dat de gemeente er belang bij kan hebben om een derde in een bestuur te kunnen benoemen, bijvoorbeeld om een zekere invloed uit te oefenen op een evenwichtige bestuurssamenstelling. Als criteria noemt het college bij wijze van voorbeeld dan de inhou delijke kwaliteit, de juridische deskundigheid, de financiële deskundigheid, de politieke ach tergronden, man/vrouw-verdelingenz. Ook met die zienswijze is mijn fractie akkoord. Le zen wij echter het rapport verder dan staat onder het hoofdstuk Praktische gevolgen, punt 4: "In zulke gevallen kunnen derden (niet zijnde raadsleden of ambtenaren) worden be noemd." Naar onze mening, voorzitter, schiet het college daar toch wat door. Het gaat im mers niet om het vertegenwoordigen, maar slechts om bepaalde kwaliteiten met betrekking tot een evenwichtige bestuurssamenstelling. Ik kan mij voorstellen dat dergelijke kwaliteiten ook een enkele maal bij raadsleden worden gevonden. Waarom, voorzitter, dan die categorie uitsluiten? Let wel, ik pleit er niet voor om per definitie raadsleden daarvoor in aanmerking te laten komen of aan hen een zekere voorkeur te geven, maar helemaal uitsluiten gaat mij ook wat te ver. Het college noemt ook het argument van de belangenvermenging. In zekere zin zal dat waar zijn, hoewel ik moet zeggen dat mijn fractie daar niet zo zwaar aan tilt. Voor ambtena ren geldt dat aspect misschien wat meer. Overigens, voorzitter, wijs ik er op dat het omge keerde ook niet kan worden voorkomen. Het kan in de praktijk namelijk voorkomen dat raads leden worden benoemd die al zitting hebben in een van de besturen. Volgens mij is dat in de praktijk ook wel eens voorgekomen. Dan is er ook sprake van bedoelde vermenging. Voorzitter, met deze kanttekeningen gaat mijn fractie akkoord met het voorliggende raadsvoorstel De heer Den Oudsten: Wij vinden het voorliggende rapport een goed rapport. Het is uit gebreid en gedetailleerd. Wij zijn het ermee eens. Ook denken wij dat het aansluit op een beleidslijn die wij ook op andere terreinen trekken. In het Sociaal-cultureel Plan praten wij bijvoorbeeld over vermindering van toezicht op regelgeving. Een en ander ligt geheel in de lijn van de wijze waarop wij kijken naar instellingen en de gemeentelijke invloed daarop. Het college schrijft terecht in het rapport dat, wanneer de uitgangspunten zijn vastge steld, er moet worden gekeken naar een zorgvuldige manier van uitwerken. Het lijkt mij goed om daar nog even wat nader op in te gaan. Het college geeft namelijk niet aan op welke wijze dat moet gebeuren. Naar mijn idee is het verstandig om, als het college tot een advies is gekomen en voordat daarover besluiten worden genomen, in ieder geval de Commissie voor Algemene Zaken ter zake te raadplegen. De heer Meerdink: Het is wat lastig te praten over een voorstel waarvan ik de voorberei ding in de commissie niet heb meegemaakt. Mijn reactie zal daarom wat langer zijn dan die van anderen, maar dat moet dan maar. Overigens is het nog vrij vroeg. (De Voorzitter: Ook op

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1988 | | pagina 13