26
andere weg misschien tot een andere oplossing zou hebben geleid. In dit geval leiden alle
wegen tot dezelfde pijnlijke oplossing.
De heer Boelens heeft gezegd dat het van belang is - het college heeft dat ook ge
zegd toen het deze zaak voor finale besluitvorming voorgelegd kreeg - dat nagegaan
wordt hoeveel soortgelijke gevallen er nog in onze gemeente zijn. In sommige gevallen
hebben wij dan misschien wat meer tijd om met oplossingen te komen. Eventueel kan per
geval worden bepaald wat de beste oplossing is. Of dit onderzoek veel oplevert kan ik op
dit moment niet overzien, maar het lijkt mij wel de moeite waard ons eens te beraden op
het aantal gevallen en de inhoud daarvan. Ik heb begrepen dat het slechts om een zeer
beperkt aantal gaat. Op niet al te lange termijn zal hierover nader inzicht worden ver
schaft aan de Commissie voor Openbare Werken en Milieu en wat de wenselijke aanpak is
van de verschillende gevallen.
Ik heb in de loop van mijn reactie al geantwoord op de opmerkingen van de heer
Terpstra.
De heer Ybema heeft naast de vraag waarom niet eerder tot huuropzegging is overge
gaan - ik ben daar al op ingegaan - de opmerking gemaakt waarom in juni 1986 de proce
dure niet is doorgezet. Ik wil er op wijzen dat de procedure bij de kantonrechter feitelijk
nog loopt. In die zin is er geen sprake van het doorzetten van een procedure, want die
loopt nog steeds. Een en ander kan pas worden opgeheven nadat de overeenkomst door
de gemeente en het bedrijf is ondertekend.
De heer Ybema heeft verder gevraagd om een nadere rapportage hoe dit heeft kun
nen gebeuren. In de Commissie voor Openbare Werken en Milieu - de heer Ybema is daar
geen lid van - is de hele voorgeschiedenis en zijn alle ins en outs uitgebreid besproken.
Het opnieuw formuleren van de gang van zaken - het maken van een nadere rapportage
daarover - is wat mij betreft dus volstrekt overbodig. Ik heb al toegezegd dat er een
rapportage komt over de nog bestaande soortgelijke huurovereenkomsten in onze gemeen
te en hoe wij daarmee om moeten gaan. De ervaringen die binnen het gemeentelijk appa
raat beschikbaar zijn kunnen daar op van toepassing worden verklaard.
De heer Burg heeft in andere bewoordingen maar in grote lijnen nog eens bevestigd
wat andere sprekers hebben geformuleerd. Ook op zijn opmerkingen ben ik reeds inge
gaan.
De heer Rozema heeft gezegd dat de huurbescherming in ons land de afgelopen 25
jaar aanzienlijk is toegenomen. Nogmaals, dat is een landelijk proces waar je als gemeente
helemaal geen invloed op hebt. In zijn algemeenheid kun je zeggen dat er ook in onze
raad de afgelopen jaren veel is gezegd in positieve zin over de versterking van de posi
tie van de huurder.
De heer Rozema heeft tenslotte gezegd dat wij voorzichtig moeten zijn met het aan
gaan van nieuwe contracten in deze zin.
Voor alle duidelijkheid, mijnheer de voorzitter, wil ik opmerken dat ik de motie van
afkeuring van PAL ontraad.
De heer Van der Wal: Dat laatste advies van het college verbaast mij natuurlijk niet.
Onze motie van afkeuring is tegen een in dit geval heel klein stukje gemeentebeleid ge
richt. Trouwens, die afkeuring is altijd tegen een gemeentelijke beheerstaak gericht. Er
is hier overigens meer sprake van een juridische kwestie dan van een politieke kwestie.
Toch is er naar mijn mening iets fout gegaan. Praktisch alle fracties hebben, zij het wat
in andere bewoordingen, die mening geuit. Daarbij zijn woorden gevallen als: „betreu
ren", „voldongen feit", „voor het blok", „tandenknarsend" en „irritatie". Als men de in
houd van de motie wat te hard vindt - met name de overwegingen - dan komt men maar
met suggesties. Maar daar gaat het in essentie niet om. Wat wil deze motie bereiken?
Ik heb al gezegd dat aan deze kwestie niet zo'n sterke politieke lading zit. Er is iets
fout in een beheerstaak wat op korte termijn drastisch moet verbeteren. Een aantal oor
zaken is al aan de orde geweest, maar een oorzaak is bijvoorbeeld ook dat deze zaak veel
te lang als een routinezaak is beschouwd. De wethouder heeft dat ook een beetje aange
geven. Pas in oktober kwam de zaak bij het kantongerecht en bij het college. Met andere
woorden, de toezegging van 17 juli 1987 van een schadevergoeding is dus zonder mede
weten van het college gedaan.
Ook de Commissie voor Openbare Werken en Milieu - die toen nog Commissie voor het
Grondbedrijf heette; de discussie over de functie van de commissie moeten wij maar
snel weer eens voeren - wist daar niets van. In de toenmalige Commissie voor het Grond
bedrijf was het heel gewoon dat daarin onderhandelingsmarges werden vastgesteld. Voor
dat er toezeggingen gedaan werden of verwachtingen gewekt werden, werd er eerst in de
commissie besproken hoever gegaan kon worden, wat redelijk is, enz. Deze gang van za
ken wordt niet meer gevolgd sinds de Commissie voor Openbare Werken en Milieu is inge
steld. Ik vind dat de oude functie van deze commissie nodig weer hersteld moet worden.
Ik zal dat niet meer mee maken.
Goed, genoemde werkwijze wordt niet meer gevolgd althans in onvoldoende mate. In
27
het onderhavige geval is de commissie op 1 februari ingeschakeld. Veel te laat natuurlijk.
De wethouder zegt dat dat jammer is en dat hij zal zien of de procedure te verbeteren is.
Dat verhaal heb ik wel vaker gehoord, want het is niet de eerste keer dat de raad dit
overkomt. De behandeling van deze zaak had niet zo mogen lopen en dat had ook niet zo
gehoeven. Ook dit punt is een deel van de rechtvaardiging van de motie.
De wethouder zegt dat, al was de commissie tijdig ingelicht, er toch niets meer ver
anderd zou zijn. Voor zover mij bekend is in de commissie voor het eerst de mogelijkheid
van een kort geding genoemd. De afdeling Kabinet en Algemene Zaken heeft na afloop
van de extra commissievergadering een notitie gemaakt, waarin staat dat het starten van
een kort geding om het bedrijf van het perceel te krijgen moet worden uitgelegd als een
poging om schadevergoeding te omzeilen en terug te keren tot de oorspronkelijke letters
van de overeenkomst. Verder staat er in dat de gemeente op zeer hoog niveau - b. en w.
en de hoofddirecteur van de DSO - verwachtingen heeft gewekt. Daardoor is het instru
ment van het kort geding door de afdeling Kabinet en Algemene Zaken sterk afgeraden.
Waren die verwachtingen omstreeks mei 1987 niet gewekt dan was dat niet ontkracht door
wat genoemde afdeling nu als hoofdreden geeft waarom het kort geding niet meer kan. De
heer Terpstra heeft aangegeven dat wij anders meer tijd hadden gehad.
Een ander punt is dat wij niet zouden kunnen ontruimen als er geen concreet doel is.
Toen de Klanderijdwarsstraten werden afgebroken is er een tijdelijke parkeervoorziening
aangelegd. Als deze zaak destijds in de commissie bekend was geweest dan hadden wij
kunnen zeggen dat wij dit gebied bestemmen ten algemene nutte als parkeervoorziening.
Wij hebben deze grond op korte termijn nodig want de parkeernood moet opgelost worden.
Daarvoor - dat staat ook in het huurcontract - hebben wij ook ooit deze gronden ge
kocht. Er is dus een volledig concreet plan. Een dergelijk plan geldt natuurlijk niet voor
de eeuwigheid maar met welk plan is dat wel het geval? Goed, er waren dan misschien
ook wel problemen gekomen maar wij hadden dan tenminste de tijd gehad om een en ander
uit te vogelen. Die tijd is ons nu niet gegund.
De wethouder zegt vervolgens dat de raad het b. en w.-voorstel gewoon kan afwijzen.
B. en w. moeten dan weer opnieuw onderhandelen. Wij moeten dat dan nu afwegen tegen
de consequenties van het parkeerbeleid Tulpenburg enz. Mijn fractie vindt die conse
quenties ook te zwaar. Wel vind ik dat er over de hoogte van de schadevergoeding op
nieuw onderhandeld moet worden. De wethouder geeft aan dat dat heel goed mogelijk is
en als ik zijn verdediging goed heb beluisterd dan ziet hij er zelfs naar uit om dat te
doen. Wat mijn fractie betreft mag de wethouder dat, afgezien van de motie, sowieso
doen. Wij zijn met name tegen de hoogte van de schadevergoeding.
Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt waar een motie van afkeuring voor dient. (De
heer Koopmans: Nee, dat is mij niet duidelijk geworden.) U bent werkzaam aan de Be
stuur sschool, dan moet u de literatuur er maar eens op naslaan.
De heer Boelens: De heer Van der Wal geeft wat een dubbele uitleg aan de motie. Hij
zegt in de eerste plaats dat de motie niet zo'n sterke politiek lading heeft. In de tweede
plaats is de motie vooral bedoeld om aan te geven dat het beheerstechnische gedeelte snel
verbeterd moet worden. De wethouder heeft een toezegging gedaan en het college heeft
besluiten genomen ter zake van soortgelijke objecten. Wat verstaan moet worden onder
„niet zo'n sterke politieke lading" blijft onduidelijk. Wij zien dan ook geen reden om de
motie te steunen.
De heer Terpstra: Ik wil benadrukken dat wij het van belang vinden dat de desbe
treffende commissie over dergelijke omvangrijke financiële consequenties in een eerder
stadium wordt gehoord. Ik heb de wethouder horen zeggen dat hem in dit geval de rele
vantie van het in een eerder stadium betrekken van de commissie ontgaat. In ieder geval
zal daardoor de betrokkenheid van de commissie vergroot worden en zal het gevoel van
voor het blok geplaatst worden aanzienlijk kleiner worden. Ik moet zeggen dat ik dat een
heel vervelend gevoel vond en wanneer dat op welke wijze ook weggenomen had kunnen
worden dan was mij dat dierbaar geweest. Wanneer er gesproken wordt over het maken
van een keuze tussen juridische en financiële mogelijkheden dan denk ik dat die heel be
perkt zijn - de wethouder weet dat zelf ook wel -, want je wordt juridisch en financieel
gemangeld.
In eerste instantie is al zoveel in afkeurenswaardige zin gezegd over de presentatie
aan de commissie dat wij geen behoefte hebben aan een motie waarin zo duidelijk over dit
onderwerp wordt gesproken.
De heer Ybema: De wethouder heeft in zijn beantwoording gesteld dat de raad nog
wel degelijk een keus heeft. Ik vind dat toch wel wat een vertekening van de situatie.
Formeel gesproken is die keus er natuurlijk wel, maar ik vind het meer een keuze tussen
hangen of de kogel. Bloeden zullen wij in ieder geval altijd.
Dan een opmerking over het te laat informeren van de Commissie voor Openbare Wer-