V
8
dat is geen feitelijke overweging. Op zich zouden deze drie redenen al voldoende gronden
zijn om te constateren dat dit niet kan, omdat dit geen redelijke toepassing is van be
stuursbevoegdheden. Een herhaling van een tekst is geen acceptabele motivering.
Hier komt nog bij dat b. en w. weigeren een nadere eis te stellen als bedoeld in lid
3. Ten aanzien hiervan moet ik u even voorhouden wat de Raad van State erover zegt,
want dit is de instantie die eventueel in beroep hierover moeten oordelen. In een geval
dat hier erg veel op leek staat het volgende: „Verweerder - het gemeentebestuur - heeft
in het bestreden besluit tevens overwogen dat de vereiste verklaring van een deskundige
instantie ten aanzien van de te gebruiken constructiedelen en materialen als bedoeld in
artikel 152, eerste lid, van de gemeentelijke Bouwverordening niet tijdig kon worden
overgelegd. Eerst ingaande op deze grond van verweerder tot afwijzing van appellants
verzoek om een bouwvergunning, merkt de afdeling op dat blijkens artikel 152, derde lid,
van de Bouwverordening de verplichting tot overlegging van een verklaring als door ver
weerder bedoeld slechts bestaat indien daartoe een nadere eis is gesteld. In het onderha
vige geval is dit laatste niet geschied, zodat verweerder ten onrechte de vergunning me
de op de hier besproken grond heeft geweigerd." Kort gezegd, de verplichting om een
verklaring van deskundigen over te leggen bestaat slechts als daartoe een nadere eis ge
steld is. Is er geen nadere eis gesteld dan bestaat die verplichting niet, aldus de Raad
van State. B. en w. hebben nadrukkelijk gesteld dat zij geen nadere eisen stellen. Het is
dus naar het oordeel van de commissie glashelder dat de gemeente niet gerechtigd is zon
der meer de vergunning te weigeren op de gronden zoals deze in de bestreden beslissing
vermeld zijn, zonder nadere eisen te stellen en ook zonder een bepaald duidelijke motive
ring.
Had de commissie dan niet zonder meer tot vernietiging moeten adviseren? In feite
zou dat gekund hebben en daarmee was de zaak niet verder gekomen. De commissie komt
in haar voorstel tegemoet aan de eisen die de Raad van State stelt, door als het ware die
nadere eis om te zetten in een aanhouding en alsnog het verkrijgen van een verklaring.
Wij geven dus de voorkeur aan de formulering dat die nadere instantie zo mogelijk in
overleg tussen beide partijen kan worden gevonden, waarbij dan wel vastgelegd dient te
worden waaraan een verklaring van voornoemde instantie zal moeten voldoen. Daarmee
meent de commissie te bereiken dat een redelijk aanvaardbare methodiek van besluitvor
ming wordt bereikt en dat bovendien voorkomen kan worden dat er een appèl bij de Raad
van State zou komen wanneer men het advies zonder meer zou verwerpen en het bestre
den besluit zou bekrachtigen. Dit besluit zou volgens de bekende standpunten van de
Raad van State zonder twijfel tot vernietiging van het besluit van b. en w. of van de
raad leiden met alle schadelijke gevolgen daarvan voor de gemeente, indien de gemeente
raad deze standpunten van de Raad van State kennende, die toch in de wind zou slaan.
Ik meen dus te hebben duidelijk gemaakt dat de Raadsadviescommissie voor de Be
roep- en Bezwaarschriften zich - nu voor de tweede maal - indringend, serieus en zo ob
jectief mogelijk met deze zaak heeft beziggehouden en een advies geeft dat aan gerecht
vaardigde rechten en belangen tegemoet zal komen.
Ik wil nu overgaan tot het beantwoorden van enkele vragen voorzover ik dat zojuist
nog niet heb gedaan. Mevrouw De Haan spreekt over proeven die nodig zijn. Dat vindt
de commissie ook. Zij gaat echter in op proeven die al aan de gang zijn, maar evenwel
nergens in het besluit van b. en w. aangeduid worden. De commissie kan daar niets mee.
Dan hadden b. en w. een nadere eis moeten stellen en moeten zeggen: wij vragen zelf aan
de commissie om de zaak aan te houden, want wij zijn daar nog mee bezig. Het enige wat
wij weten is dat er enig overleg heeft plaatsgevonden. Een vertegenwoordiger van b. en
w. verklaarde in de commissievergadering aan dat overleg geen enkel gevolg te kunnen
verbinden. Daar schiet ik ook niets mee op en daar had ook niemand baat bij gehad.
Wat de brieven van de heer Hageman betreft het volgende. Ik kende de brieven al
naar aanleiding van de toestanden in 1984 of 1985. Ze zijn wel even ter sprake gekomen,
maar ook hier komt eigenlijk die vooroverweging van de commissie allereerst aan de orde,
namelijk of dit besluit redelijkerwijs gehandhaafd kan worden ja of nee. Het antwoord
daarop moest bij voorbaat nee zijn.
Andere opmerkingen die zijn gemaakt gaan over het feit dat er al onderzoeken aan de
gang zijn. Dat is schitterend en dat is net wat de commissie ook wilde, namelijk dat er
de heer Ybema heeft dat ook gezegd - een poging wordt gedaan om de patstelling te
doorbreken. Ik kan mij niet voorstellen dat men daar van de kant van b. en w. bezwaar
tegen heeft, omdat het een opdracht betreft die men in feite al bezig is uit te voeren.
De heer Rozema vraagt waarom de commissie niet heeft voorgesteld het besluit direct
te vernietigen en b. en w. op te dragen een nader besluit te nemen. De commissie kan
dat niet doen, want de wet zegt dat de raad dan zou moeten beslissen wat b. en w. had
den moeten beslissen. Dat is ook het probleem waar wij als commissie voor zaten. Wij
kunnen namelijk als commissie niet een rechtstreeks besluit/voorstel aan de raad overleg
gen. Ten eerste was aan de commissie niet opgegeven welke instantie eventueel dat rap
port zou kunnen maken en ten tweede was het niet bekend aan welke voorwaarden dat
9
rapport zou moeten voldoen. Dat zijn technische zaken die op dat moment uiteraard bij de
commissie niet bekend konden zijn en ook niet formuleerbaar waren. Vandaar dat wij voor
deze tussenweg gekozen hebben en zeggen dat partijen eerst moeten proberen deze nade
re voorwaarden te formuleren. Let wel, de resultaten van het rapport kunnen natuurlijk
ongunstig uitvallen voor Bouwbedrijf Tadema of Tasta, maar dan kan de raad een gemoti
veerd besluit nemen. Als het rapport gunstig uitvalt voor Tasta BV dan is er voor de
gemeente geen reden meer om bezwaar te maken want dan is de twijfel voor haar ook op
geheven
Voorts is het zo dat de opmerkingen die de heer Tadema heeft gemaakt op de commis
sie-zitting in het verslag worden opgenomen. De commissie draagt daar geen enkele ver
antwoordelijkheid voor. De heer Tadema moet zelf weten wat hij wel of niet wil zeggen.
Ook de vertegenwoordiger van de gemeente moet zelf weten of hij en wat voor onzin hij
verkoopt. Daar kan ik dus verder niet op ingaan.
Mevrouw De Haan zegt aan het slot van haar betoog dat zij de conclusie overbodig
vindt omdat reeds een instelling aan de gang is met een onderzoek. Het punt waar het
ons om gaat is niet alleen dat er misschien wel een onderzoekje aan de gang zou kunnen
zijn maar dat dat onderzoek uitputtend behoort te zijn. Dat wil zeggen dat de desbetref
fende instantie bijvoorbeeld de duurzaamheid, de veiligheid en de stijfheid moet beoorde
len. Het moet niet zo zijn dat de gemeente na het uitbrengen van een rapport van Inge
nieursbureau Het Noorden zegt dat zij ook nog wel een tweede, een derde, een vierde en
een vijfde rapport wil hebben. Om deze zaak een keer tot een einde te brengen moet men
overnemen wat de commissie heeft gedaan namelijk zeggen: er moet een rapportage komen
die beslissend zal worden over de toepasbaarheid. Een enkele suggestie naar aanleiding
van het oude rapport is daarom misschien wel aardig, maar het stond ten eerste niet in
het besluit en daar hebben wij principieel mee te maken. Ook stond het niet in de over
wegingen van het besluit waar wij mee te maken hebben.
Er is een motie door de PvdA ingediend waarin onder meer staat dat de commissie on
voldoende van gemeentewege is geïnformeerd. Ik wil er niet veel over zeggen, want na
mens de commissie kan ik in dit geval niet spreken, maar mijn persoonlijke mening is dat
ik het nogal een motie van wantrouwen vind tegen de desbetreffende wethouder. Deze
wethouder immers heeft de commissie niet goed benaderd en dat moet hij juist wel doen.
In de motie van het CDA staat een beslissing op het bezwaarschrift aan te houden.
De commissie heeft dat ook al voorgesteld. Bovendien wordt erin gezegd dat er al een
onderzoek aan de gang is. „So what", zeg ik dan. De raad kan dan het advies van de
commissie ook best aanvaarden, omdat dat voor b. en w. niet bezwaarlijk is en wij op de
ze manier een kader bereiken waarin de zaak tot een einde kan komen.
De Voorzitter: Aan de orde is de tweede termijn, wenst iemand het woord?
Mevrouw De Haan-Laagland: Ik wil graag een schorsing aanvragen om nog even te
kunnen overleggen met de fractie.
De Voorzitter schorst, om 20.20 uur, de vergadering.
De Voorzitter heropent, om 20.40 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortgezette behande
ling van agendapunt 1 in tweede termijn. Mevrouw De Haan heeft het woord.
Mevrouw De Haan-Laagland: De heer Keuning is zijn verhaal begonnen met - laat ik
het kort samenvatten - het functioneren van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en
Bezwaarschriften en de gang van zaken. In principe vind ik dat buiten de orde van
avond. Ik proef uit zijn verhaal enige gram ten aanzien van de gehele gang van zaken.
Ik vind het uitstekend dat erover zaken waar de commissie het niet mee eens is een keer
in een ander verband wordt gediscussieerd.
Ik stel derhalve voor aan de commissie dat zij gemotiveerd aan gaat geven met welke
zaken zij het niet eens is en dat wij daar een keer in een ander verband met elkaar over
praten.
De heer Keuning is niet ingegaan op allerlei nieuwe gegevens op grond waarvan ik
heb aangetoond het niet eens te zijn met de motivering van het advies. Op zichzelf kan
ik mij voorstellen dat op grond van de beschikbare gegevens de commissie tot een derge
lijk advies gekomen is. Ik heb ook niet de bedoeling gehad om de commissie te verwijten
dat zij tot dit advies gekomen is. Wij hebben als raadsleden echter een eigen verantwoor
delijkheid en hebben alle gegevens die ons ter beschikking stonden wel meegewogen. Op
grond daarvan komen wij tot een hele andere motivering. Onze bedoeling van vanavond is
om duidelijk te maken dat wij de motivering zoals die in de commissie is gemaakt niet on
derschrijven en daarmee ook het advies van de commissie niet willen overnemen. Met an-