V 12 de lucht?) Op dit moment zijn de toetsingscriteria, de nader te stellen eisen, niet door het college geformuleerd. (De heer Koopmans: Er wordt op dit moment volop onderhan deld tussen het college en de partijen.) Formeel zijn die criteria nog niet vastgelegd al thans niet door het college. (De heer Koopmans: Die criteria moeten tot genoegen van de partijen opgelost worden. Dat is juist een van de grote problemen. Daarom ligt de zaak ook zo ingewikkeld, want anders was zo'n verklaring zo afgegeven geweest.) Het grote voordeel van het advies van de commissie is - daarom ondersteun ik dat advies ook - dat eerst helder door b. en w. de instantie moet worden aangewezen die de criteria formuleert. Dat is het punt waar wij in wezen al jaren mee bezig zijn. De eisen die wij stellen zijn niet gedefinieerd. Derhalve is het onmogelijk voor de appellant om aan te tonen of hij wel of niet aan die eisen voldoet. Mijn conclusie is dat ik in de huidige situatie de oplossing zoals die voor deze pat stelling aangereikt wordt door de commissie een uitstekende oplossing vind. Ik zal die dan ook graag ondersteunen. De heer Van der Wal: Ik heb achteraf spijt dat ik mijn poot niet stijf heb gehouden in de fractie om onze kersverse jurist dit punt te laten behandelen. De heer Keuning verwoordt nogal zware kritiek op de ontwikkeling die met betrek- king tot de adviezen van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften zich de laatste tijd in de raad voordoet. Ik kan mij die kritiek wel voorstellen en ik deel die kritiek tot op zekere hoogte ook. Immers staande deze raad - ik heb vorige week wel gehoord dat er wat aan de hand zou zijn - komt pas informatie naar voren waarvan ge zegd wordt dat de commissie die niet zou hebben. Dat wordt ook wel weer bestreden. Ik kan dat op dit moment met geen mogelijkheid beoordelen. Van de andere kant is het zo dat de raad een eigen verantwoordelijkheid heeft en de commissie een odwescommissie is. Ik zou - mevrouw De Haan heeft daar ook al op gewezen - de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften en de Commissie voor Algemene Zaken in overweging wil len geven om zich toch eens over deze gang van zaken te buigen. Het gaat mij te ver hier nu op in te gaan hoewel ik aan het adres van de heer Keuning persoonlijk wil zeg gen: een motie van wantrouwen is wel heel zwaar. Er bestaat ook nog een motie van af keuring die een bepaald aspect afkeurt zonder dat er enorme politieke consequenties aan zitten. Een motie van wantrouwen gaat wel heel ver. Dan nu de zaak zelf. Als ik het goed begrepen heb had het college van b. en w. bij zijn afwijzing tegelijkertijd op grond van artikel 152, lid 3, van de Bouwverordening na dere eisen moeten stellen. Dat is niet gebeurd. Achteraf is dat misschien op allerlei min of meer informele manieren wèl gebeurd maar niet in het besluit zelf. De commissie con cludeert daarop dat, als de raad het beroepschrift ongegrond verklaart, de Arob-rechter op grond daarvan het beroepschrift gegrond verklaart. Dan zijn wij als gemeente verder van huis, want bij mij - en niet alleen bij mij - is ook wel enige twijfel of in dit systeem drie, vier of vijf hoog gebouwd kan worden. Dat kunnen wij natuurlijk ook niet beoorde len. Vandaar dat er een nader advies moet komen omtrent de criteria te stellen aan een dergelijk gebouw en over de vraag of het systeem daaraan voldoet. Dat is een belangrijke vraag die eigenlijk toegevoegd moet worden door de raad aan het besluit van b. en w. Het voorgestelde besluit van de commissie dient er voor om dat te bereiken. Maar men moet van te voren wel weten of dit een kredietwaardig bureau is in technische zin, dat wil zeggen dat wij, als dit bureau tot een bepaalde uitspraak komt, daar dan op kunnen vertrouwen. Dat moet men van te voren ook duidelijk uitspreken en dat behelst dit be sluit van b. en w. ook. Van te voren moeten ook de toetsingscriteria bekend zijn. Nu schijnt er al een dergelijk onderzoek te lopen. In navolging van de heer Keuning zeg ik, wel als dat voldoet aan de eisen die b. en w. daaraan stellen dan speel ik daarop in. Dat moet misschien nog middels een briefje ge formaliseerd worden, maar dubbel werk hoeft het niet te betekenen. Dan hebben wij dat in mei of later op tafel en ondertussen wordt dat besluit dan aangehouden. De uitslag van het onderzoek komt bij de raad terug die vervolgens een besluit neemt. Indien het onderzoek negatief voor de bezwaarschriftschrijver uitvalt staan wij sterk voor de Arob- rechter. Valt het positief uit dan kunnen wij veilig - althans voor zover wij die techni sche briefjes kunnen beoordelen - het bezwaarschrift gegrond verklaren. Voorbijgaande aan alle zaken die hier verder naar voren zijn gebracht lijkt mij dat, alles afwegende, toch het beste besluit dat wij nu kunnen nemen. De motie van het CDA. Het bezwaarschrift wordt aangehouden, maar dat is ook het voorstel van de commissie. Verder staat in het besluit dat de Commissie voor Openbare Werken en Milieu er nog mee belast moet worden. Ik zit in die commissie maar ik kan.. (De heer Koopmans: Nu maakt de heer Van der Wal een foutje. Wij hebben namelijk ge zegd dat wij de Commissie voor Openbare Werken en Milieu gebruiken om naar de termij nen te vragen. Wij laten ons via deze commissie op de hoogte stellen van de vorderin gen.) Wij moeten aan de Commissie voor Openbare Werken en Milieu of een andere com missie van advies aan de raad kenbaar maken dat de rapporten zijn verschenen en dat er 13 nu weer beslist kan worden. (De heer Koopmans: Als het maar snel gaat. De Commissie voor Openbare Werken en Milieu leek ons een aardige en geëigende commissie. De Com missie voor Algemene Zaken komt niet zo vaak bij elkaar.) Om een lang verhaal kort te maken, alles afwegende stemmen wij in met het besluit zoals dat is voorgesteld door de commissie. De heer De Beer: In de PvdA-motie staat dat uit nadere gegevens blijkt dat de be doelde commissie onvoldoende... enz. Mijn 'fractie is van mening dat de commissie vol doende was geïnformeerd en op grond van die gegevens de juiste beslissing heeft geno men. Wij zullen deze motie niet ondersteunen. Wat de motie van het CDA betreft is ons bezwaar dat er geen termijn in genoemd is. Ondanks de toevoegingen van de heer Koopmans vinden wij dat het besluit in de raads- brief duidelijker aangeeft binnen welke termijn er gehandeld moet worden. Tenslotte, mijnheer de voorzitter, heb ik nog een paar vragen. Stel dat de PvdA-mo tie wordt aangenomen, kan de commissie dan weigeren het daarin gestelde te doen of is zij verplicht om dat te doen? Ik heb ook nog een vraag aan de heer Keuning over de stemming over deze moties. Mogen de wethouders in deze mee stemmen of mag dat niet? Zijn zij partij in dezen? De Voorzitter: Ik geef eerst de heer Keuning gelegenheid op de laatste opmerking van de heer De Beer in te gaan. Ik zal een afsluitende opmerking maken met betrekking tot de advisering door de commissie en mocht het nodig zijn ook over de positie van de wethouders. De heer Keuning: Ik wil beginnen met de laatste vraag van de heer De Beer. Ik be paal niet het Reglement van orde van de gemeenteraad over de vraag wie wel en wie niet mogen stemmen. Ik ben nog steeds van mening - tenzij de voorzitter dit gaat tegenspre ken - dat ieder raadslid, al of niet wethouder zijnde, mee mag stemmen. Ik zal niet ingaan op de inleidende opmerkingen die ik vrij bewust heb gemaakt. Ik heb deze gemaakt om aan te geven dat hier sprake is van een merkwaardige tweespaltige problematiek. Wanneer er echte beleidsaangelegenheden aan de orde zijn waarbij keuzes gemaakt kunnen worden dan vind ik het vanzelfsprekend dat de commissie zegt dat zij deze keuze zou maken en dat de raad zegt dat hij een andere keuze zou maken. Want dat is namelijk iets anders dan wanneer je als commissie een oordeel gaat uitspreken over een besluit dat naar haar mening zonder enige twijfel in verder appèl vernietigd zal worden op grond van wettelijke bepalingen. Het laatste heeft met politieke zaken niets van doen, het eerste alles. Beide soorten gevallen zijn wel voor de commissie geweest. Te denken valt aan subsi dies en dergelijke. De commissie zou zich dan behoedzaam opstellen en kunnen zeggen dat de raad eventueel een ander besluit moet nemen, behalve wanneer zij van mening is, zo als de Wet Arob zegt, dat men in redelijkheid niet tot dit besluit had kunnen komen. Met andere woorden, je stelt je dan uiterst marginaal op. U kunt echter van mij verwachten - daarvoor hebt u waarschijnlijk ook juristen in de raadsadviescommissie benoemd - dat wij, als wij zien dat een besluit niet deugt, dat ook primair duidelijk zullen maken. Wij zullen dan moeten zeggen dat het ons spijt maar dat het echt niet kan. In eerste instan tie heb ik dit ook gezegd. Ik ben inhoudelijk op de vraag of het Tastasysteem wel of niet deugt hoegenaamd niet ingegaan, want ik weet dat gewoon niet. De nieuwe gegevens die er zouden zijn be treffen als ik het goed begrepen heb - het gaat om gegevens die de commissie formeel niet kent; wat je te hooi en te gras hoort speelt geen rol, want je moet af gaan op wat je voor je neus krijgt - rapporten van de heer Hageman die ook in 1984 aan de orde zijn geweest. Ter vergadering van de commissie en ook later is uitdrukkelijk gesteld dat het over leg tussen de wethouder en de raadsman van betrokkene een vertrouwelijk karakter droeg. Dit feit mocht bij het advies van de commissie geen rol spelen, omdat het een re latie was die tracht een impasse te doorbreken. Beide partijen hebben om vertrouwelijk heid gevraagd en daar heeft de commissie zich aan te houden. Formeel weten wij niet of er een onderzoek gaande is door het Ingenieursbureau Het Noorden en wat dat onderzoek precies inhoudt. Mevrouw De Haan heeft gelijk als zij zegt dat de raad feiten en omstandigheden die zich voordoen na het advies en die niet bekend zijn gemaakt kan laten meewegen. Dat is een feit, maar het punt waar het hier om draait is dat dat het besluit van b. en w. op zich niets sterker maakt. In eerste instantie heb je dat besluit te beoordelen. De commis sie heeft daarvan gezegd dat dat niet kan. Er wordt verzocht om deze zaak opnieuw naar de commissie te verwijzen. Het staat de raad vrij om dat te doen. Ik kan hierover echter niet spreken voor enig ander commissie lid, alleen voor mij zelf. De commissie zal zich in dat geval - daar is geen twijfel over

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1988 | | pagina 7