8
Punt 22 (bijlage nr. 136).
De Voorzitter: Aan de orde is thans Vaststellen Notitie Podiumkunst.
De heer IJestra: Met het vaststellen op 10 maart 1986 van de Nota Kunstbeleid werd
voldaan aan de behoefte het beleid ten aanzien van de cultuur c.q. kunst vast te stellen.
De nota werd beschouwd als een gedegen onderbouwd beleidsinstrument en is in de achter
ons liggende periode ook als zodanig ervaren. Wij constateren dat er op het gebied van
kunst en cultuur veel in beweging is. In het huidige tijdsbeeld tracht vooral de niet-tra-
ditionele kunst haar plaats te vinden, terwijl de traditionele kunst tracht haar plaats te
behouden. In Leeuwarden trachten wij in de beleidsuitvoering ruimte te geven aan beide
vormen. Het is voor onze stad van wezenlijk belang daar een goede invulling aan te ge
ven. Het is jammer dat in dit stadium over de toekomst van de Harmonie nieuwe stijl nog
geen zinnig woord is te zeggen. Er zijn nog te veel onzekere factoren.
Mijn fractie hecht er erg veel waarde aan dat de resterende financiële Echo-middelen
zo goed mogelijk betrokken worden bij de invulling van de Harmonie nieuwe stijl.
Ik wil mij thans bepalen tot de voorliggende Notitie Podiumkunst. De notitie geeft een
goed beeld van de ontwikkelingen in de subsidiëring in de ondersteunende activiteiten.
Inhoudelijk is de notitie op enkele punten bijgesteld ten opzichte van de concept-notitie
van februari 1988. De voorliggende notitie geeft mijn fractie geen aanleiding tot het ma
ken van opmerkingen. Ik heb echter nog wel een paar vragen. Op bladzijde 21 van de
notitie wordt onder punt 4.2., sub a, gesproken over een bedrag van 56.500,In de
notitie van februari stond echter 60.000,Op bladzijde 22 wordt onder punt 4.2., sub
c, een bedrag genoemd van 18.500,terwijl dat bedrag in de vorige notitie 20.000,
was. Misschien is daar een toelichting op gegeven, maar die is mij dan ontgaan. Ik zou
graag een reactie van de wethouder willen hebben wat de reden is van genoemde ver
schillen.
De heer Ybema: Voorzitter, je zou kunnen zeggen dat vanavond met de vaststelling
van de Notitie Podiumkunst in zekere zin een politiek hoofdstuk wordt afgesloten. Ik doel
dan op de langdurige discussies die er zijn geweest over destijds Hippo en later de Echo-
gelden en eindelijk dan nu de afronding in een stuk vastgesteld beleid voor met name de
niet-traditionele podiumkunsten. Wij zijn blij met de afronding van deze langdurige en sle
pende kwestie. De notitie waarin een en ander vorm heeft gekregen heeft onze instem
ming, op een enkel punt na. In de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden bleven uitein
delijk na de discussie voor wat D66 betreft twee punten over.
Het eerste punt betreft de voorgestelde subsidie voor het Filmhuis die overeenkomstig
de wens van de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden is aangepast. D66 kan daar in
navolging van ons standpunt in de commissie dan ook van harte mee instemmen.
Het tweede punt betreft de eventuele subsidiëring van Jeugdtheater Finnisj. Op dat
punt is het voorstel van het college eigenlijk niet inhoudelijk veranderd ten opzichte van
het voorstel dat in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden is besproken en dat ver
baast mij wat. De Commissie voor Welzijnsaangelegenheden heeft geadviseerd om op het
punt van de eventuele subsidiëring van het Jeugdtheater Finnisj toch een wat genuan
ceerde benadering te kiezen. Er is vanuit de commissie aangedrongen op overleg met de
provincie waarbij de laatste nadrukkelijk zou worden aangesproken op haar verantwoorde
lijkheid voor de instandhouding van dit theatergezelschap. Er is ook gezegd dat wij vin
den dat, wanneer dit niet mocht slagen, wij dan als gemeente de zaak toch nog een keer
zouden moeten beoordelen. Dan ontstaat in wezen een nieuwe situatie. Van die opstelling
heb ik onvoldoende terug kunnen vinden in de voorliggende Notitie Podiumkunst. Ik wil
er nog even op doorgaan.
Ik kan mij heel goed voorstellen dat als de gemeente bij de provincie aanklopt voor
daadwerkelijke subsidiëring van het Jeugdtheater Finnisj, de provincie zich zal beroepen,
verwijzende naar de taakverdeling aangaande podiumkunsten tussen rijk, provincie en ge
meenten, op de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de accommodatie van dit soort ge
zelschappen. Ik denk echter dat er ook van de kant van de gemeente argumenten op tafel
zijn te leggen, want in de taakverdeling tussen rijk, provincie en gemeenten is het ook
zo dat de subsidiëring van de produkties op kleine schaal heel nadrukkelijk hoort tot de
provinciale verantwoordelijkheid
In de Notitie Podiumkunst die vanavond aan de orde is blijkt dat voor 1988 de ge
meente Leeuwarden een bedrag van afgerond 30.000,subsidieert in de kleinschalige
produkties. Dus eigenlijk subsidies voor activiteiten die volgens de taakverdeling tussen
de drie overheden horen tot de verantwoordelijkheid van de provincie. Ook voor latere
jaren is in het voorstel nadrukkelijk gekozen voor een blijvende subsidiëring van klein
schalige produkties. Ik zou er dan ook bij het college op aan willen dringen om in het
overleg met de provincie, dat naar ik heb begrepen nog niet heeft plaatsgevonden, na
drukkelijk dit argument te hanteren om te kijken of er dan misschien een soort uitruil
mogelijk is om de subsidiëring van het Jeugdtheater Finnisj toch van de grond te krijgen.
Het zou zo kunnen zijn dat wij met een uitruil tussen de subsidiëring van kleinschalige
produkties door de provincie aan de ene kant dan de middelen beschikbaar krijgen om de
huisvesting - en dus de accommodatiekosten - van het Jeugdtheater Finnisj te subsidië
ren. Dit punt wil ik als resterend punt na de commissiebehandeling nog eens bij het col
lege op tafel leggen.
De heer Meerdink: Voor ons ligt de Notitie Podiumkunst. De heer Ybema heeft gezegd
dat de notitie een afronding zou kunnen zijn van de discussie die in het verleden is ge
voerd. Wij zijn daar minder stellig over. De notitie is een concrete invulling van een on
derdeel van de Nota Kunstbeleid namelijk de niet-traditionele podiumkunst. De PAL-fractie
is het er niet mee eens, om maar meteen met de deur in huis te vallen, dat deze notitie
als uitgangspunt voor het beleid op het terrein van de podiumkunst wordt vastgesteld en
gehanteerd zoals het college aan ons voorstelt. Mijn fractie vindt dat deze notitie het ge
vaar inhoudt dat in het beleid te veel het accent gelegd zal gaan worden bij de gevestig
de, professionele en semi-professionele gezelschappen. Door in de notitie niet over de
verschillende circuits te spreken wordt deze accentlegging verhuld. Ik zal onze kritiek
aan de hand van een aantal punten onderbouwen.
De notitie neemt als algemene uitgangspunten voor toekomstig beleid: pluriformiteit,
bereikbaarheid en flexibiliteit. Wat bij de uitwerking van deze uitgangspunten opvalt is
dat met name de activiteiten in reproducerende of consumerende zin voorop staan. Als re
den daarvoor valt in de inleiding te lezen dat er een verdeling van verantwoordelijkheden
tussen de verschillende overheidsniveaus is vastgesteld, waardoor er voor de gemeente in
principe geen taak ligt op het terrein van de produktie van kunst. Maar welk overheids
niveau heeft dan een taak om de voorwaarden te scheppen dat uit de broedplaats van
nieuwe cultuuruitingen die een stad is - Leeuwarden wil dat ook zijn; dat blijkt ook uit
de inleiding - een aantal daarvan tot volle wasdom komen? Kennelijk vindt ook het college
dat de gemeente ten aanzien hiervan wel een taak heeft.
De hoeveelheid geld die uit het in te stellen Fonds voor Podiumkunst beschikbaar
wordt gesteld vindt PAL echter beslist ontoereikend: 24.000,op jaarbasis - dat is 10%
van het totale middelenbestand van het fonds - en maximaal 3.500,per produktie. Wat
voor produkties verwacht het college dat met dat geld tot stand gebracht kunnen worden?
Of rekent het college op de inzet en creativiteit van onbetaalde professionals om jaar in
jaar uit produkties van de grond te tillen? Maar vraag je dan niet te veel van bijvoor
beeld de Danswerkplaats en de Ruimte? Mijn fractie wil voorstellen zowel het totale budget
voor produkties als het budget per produktie te verruimen. In de commissievergadering
gaf de wethouder al aan dat daarover te praten zou zijn, misschien wel niet in de mate
zoals wij voorstellen, maar het zou in ieder geval na een jaar een punt van gesprek kun
nen zijn.
De PAL-fractie vindt dat handhaving van de voorgestelde te beperkte financiële mid
delen er zeker op termijn toe zal leiden dat de vernieuwende en de interessante initiatie
ven die het college zegt te willen ondersteunen vooral van elders en dus niet uit Leeu
warden zullen komen en dat deze initiatieven vooral van reeds naam hebbende of naam
krijgende gezelschappen zullen komen. Dat is iets wat wij niet voorstaan.
Een tweede punt. Ook de beroepsmatige ondersteuning zal met name aangewend wor
den ten behoeve van uitvoeringen van gezelschappen die al min of meer gevestigd zijn.
De reden dat wij dit denken is dat er bij de beroepsmatige in formatie-uren uitgedrukte
ondersteuning een grens getrokken wordt tussen de dure en de goedkopere accommoda
ties. Wel beroepsmatige ondersteuning voor de programmering en uitvoering in de Harmo
nie en in de nieuwe theaterzaal, niet voor het Filmhuis - althans niet in formatie-uren
uitgedrukt - en de Ruimte en evenmin voor de programmering van activiteiten op andere
podia. Op zich zijn wij het eens met beroepsmatige ondersteuning ten behoeve van activi
teiten in de nieuwe theaterzaal. Maar waarom trekt het college een principiële streep en
beargumenteert het dat met een verwijzing naar het uitgangspunt flexibiliteit?
In de notitie staat dat „verstening" van subsidies voorkomen moet worden. Akkoord,
maar dat heeft toch meer te maken met de beperkte middelen voor het Fonds voor Podium
kunst dan met principes? Mijn fractie kan het ermee eens zijn dat op grond van financi-
eel-technische argumenten een keuze gemaakt wordt voor beroepsmatige ondersteuning bij
de dure accommodaties, omdat daarmee de exploitatieverliezen zo klein mogelijk gehouden
kunnen worden, hoewel dat ook nog maar afgewacht moet worden. Een garantie vormt het
zeker niet. Mijn fractie wijst echter de principiële stellingname van het college af en vindt
dat de beroepsmatige ondersteuning bij de programmering ook bij andere podia niet uitge
sloten moet worden. Een herschikking van de middelen voor beroepsmatige ondersteuning
tussen traditioneel en niet-traditioneel ten gunste van de laatste moet eveneens niet uit
gesloten worden, zeker niet wanneer Leeuwarden het bruisende, culturele hart van Fries
land moet worden.
Een derde punt. De plannen met betrekking tot de accommodaties kunnen ook tot een