- 4 -
Sub P t.e.m. X.
Besloten wordt overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Sub Y, Z en Aa.
De brief, het besluit en de mededeling worden voor kennisgeving aangenomen.
Punten 5 t.e.m. 11 (bijlagen nrs. 251, 257, 245, 240, 241, 234 en 249).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 12 (bijlage nr. 243).
De Voorzitter: Aan de orde is Nota Landschapsstructuurschets Leeuwarden 1988, waarvan deel
uitmaakt het Landschapsplan.
De heer Ten Hoeve: Mijn fractie vindt de ons gepresenteerde Nota Landschapsstructuurschets
en het daarvan deel uitmakende Landschapsplan niet zo'n goed stuk. Ik heb dat ook namens mijn
fractie verwoord in de commissievergadering, maar in het verslag van die vergadering is over de
behandeling van dit punt nauwelijks iets te vinden. Alleen het antwoord van de wethouder op een
aantal punten is opgenomen. Overwegingen van commissieleden komen in het verslag niet naar
voren. Daarom zou het concept-raadsbesluit dat het college aan ons voorlegt om daarover een
beslissing te nemen een misvatting kunnen oproepen. Het is onzes inziens dan ook nodig om de
kritiek die wij op de schets en het plan hebben hier naar voren te brengen.
Die kritiekpunten zijn de volgende. In de nota wordt te veel de nadruk gelegd op de bos
ontwikkeling bij Leeuwarden. Je zou kunnen zeggen dat vanuit die wens tot bosontwikkeling
eigenlijk de hele nota is geschreven. Schets en plan richten zich bijna uitsluitend op de
stadsrand-problematiek. Wij vinden ook dat koppelingen met bestaand gemeentelijk beleid niet
duidelijk worden gelegd. Daarnaast worden verbindingen met ander beleid van de provincie - ik
noem bijvoorbeeld het Vaarwegenplan, het Zoneringsplan voor de watersport en de beleidsnota's
Landschapszorg en Natuurbeheer - en van de gemeente, waarbij ik denk aan de Nota over de
Openluchtrecreatie, niet gelegd. Schets en plan verschillen verder ook niet wezenlijk van
elkaar. Wij vinden wel dat een goede analyse is gemaakt van de landschapstypes die rondom
Leeuwarden aanwezig zijn. Naar het beleid toe krijgt dat naar ons gevoel niet een goede ver
tal ing.
Al met al zijn dit punten genoeg om niet in te stemmen met dit voorstel. Maar dan duikt
het bos opnieuw op. In de Commissie voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting hebben wij al
eerder uitgesproken dat in een bepaalde situatie en onder bepaalde voorwaarden het best wel
wenselijk zou zijn om in de omgeving van Leeuwarden een bos te hebben. Met die gedachte in het
achterhoofd is denk ik ook opdracht gegeven om deze Landschapsstructuurschets en het Land
schapsplan op te stellen. Naar het rijk toe moet deze nota een onderbouwing geven. Dat is
volgens mij ook de reden dat het college deze nota aan ons voorlegt. Er is wel één reden aange
voerd, namelijk het evaluatie-onderzoek van de Groene Ster, om te zeggen dat wij ons alleen
richten op het noordelijk deel waar dan eventueel dat bos moet komen. Wij vinden dat in het
besluit de kritiekpunten die ik net heb genoemd niet goed genoeg naar voren komen. Daarom heb
ik ze nu verwoord.
Toch willen wij als fractie wel akkoord gaan met dit besluit omdat wij zeggen: onder be
paalde voorwaarden moet het mogelijk gemaakt worden om in de omgeving van Leeuwarden een bos te
krijgen. Maar ik zeg dat wel met een mits. Dat eventuele bos moet een duidelijke verbetering
voor het leefklimaat van Leeuwarden inhouden. In een eerdere instantie is wel gezegd dat
- 5 -
Staatsbosbeheer daar in hoofdzaak dacht aan een produktiebos waar wij verder als stad niet veel
aan zouden hebben. Aan zo'n bos denken wij in ieder geval niet. Overigens kunnen wij op het
moment daar niet verder over praten omdat een plan voor dat bos er nog niet is. Wij wachten dat
plan in spanning af en zullen dat dan op zijn merites bekijken. De conclusie is dan ook dat wij
instemmen met het besluit. Een bos kan er eventueel komen wanneer aan een aantal voorwaarden
wordt voldaan en dat zullen wij bezien wanneer het plan er is.
Een laatste opmerking die ik in dit verband nog wil maken is dat wij nu eigenlijk de
Landschapsstructuurschets en het Landschapsplan vaststellen voor het noordelijk deel. Daarin
wordt ook een opmerking gemaakt over de kwelderwallen. De kwelderwallen in het noorden ken
merken zich door een grote afwisseling van grootschaligheid en dichtheid. De opstellers van de
nota stellen voor om tot een verdichting van dat kwelderwallengebied te komen. Wij zijn het
daar niet mee eens en wij vinden dat dat ook niet een ontwikkeling moet zijn die wij moeten
stimuleren. De openheid van dat gebied met hier en daar bebouwing moet naar ons gevoel
gehandhaafd bijven.
Ik wil het hier in eerste instantie bij laten.
De heer Timmermans (weth.): De heer Ten Hoeve heeft terecht geconstateerd dat er in de
Commissie voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting uitgebreid is gesproken over de Nota
Landschapsstructuurschets Leeuwarden 1988 en dat de meningen over de kwaliteit daarvan nogal
verschillen. Hij heeft gelijk dat het verslag van die bespreking - het verslag is overigens nog
niet vastgesteld - wat betreft de door hem genoemde punten zeer summier is. Er staat namelijk
niets over in. Uit een oogpunt van proberen verslagen zo kort mogelijk te houden is dat wel
begrijpelijk, maar dit is zeker niet de bedoeling. Het lijkt mij goed dat er op wordt toegezien
- bij de bespreking van het bewuste verslag zal dit punt ook aan de orde komen - dat zaken die
relevant zijn en met name voor de toekomst wijzigingen kunnen inhouden voor een dergelijke nota
worden opgenomen in het verslag.
De heer Ten Hoeve heeft aangegeven dat wat betreft zijn fractie de nota te eenduidig, te
eng is, in die zin dat zijns inziens de zaak te veel is toegespitst op bosontwikkeling. Hij
spreekt vervolgens het vermoeden uit dat dat een van de motieven is geweest om de voorliggende
nota te schrijven als onderbouwing voor een eventuele realisering van een recreatief bos aan de
noordkant van de stad. Die achterliggende gedachte heeft inderdaad een beetje veel vertaling
gekregen in de nota.
Er is veel aandacht voor de stadsrand, maar dat is een vrij logische consequentie van een
dergelijke nota. Daarin wordt uitvoerig ingegaan op de beschrijving van de landschapstypes. Het
ligt dan voor de hand dat de discussie zich toespitst op datgene waar de begrenzing van derge
lijke types zich voordoet. Overigens denk ik dat het ook planologisch gezien het meest in de
aandacht springende deel is van ons stedelijk gebied, de overgang van stad en land. Wat dat
betreft is het dus begrijpelijk dat daar veel aandacht aan wordt besteed. Je zou daaruit de
conclusie kunnen trekken dat er voor de andere gebieden dan te weinig aandacht is. Volgens mij
is dat echter niet het geval.
De constatering van de heer Ten Hoeve dat deze nota weinig relaties dan wel koppelingen
legt met andere gemeentelijke en provinciale nota's is juist. Ik heb in de commissie al aange
geven dat dat ook komt door de aard van de nota. De nota beoogt geen integrale afweging van
belangen. Landschappelijke en recreatieve belangen, maar ook belangen in het kader van de ruim
telijke ordening op economisch gebied worden niet géintegreerd afgewogen. Het gaat hier typisch
om een nota die sterk vanuit één sector is geformuleerd. Ik erken dat - dat is in de discussies
ook heel nadrukkelijk naar voren gekomen - vanuit die puur landschappelijke benadering stel-
lingnames worden ingenomen die nogal fors zijn. Imperatief, dwingend, in de zin van: dit of dat
mag of moet niet gebeuren. Een en ander wordt weliswaar verzacht in de besluitvorming, waarin
gezegd wordt dat het in de nota gestelde slechts één van de uitgangspunten is bij de verdere
beoordeling van ons beleid. Ik heb echter gemerkt dat deze dwingende formulering door velen als
een probleem wordt ervaren. Het lijkt mij goed dat wij daar bij de verdere uitwerking van deze
nota rekening mee houden.
Dan wil ik ingaan op de kanttekening die de heer Ten Hoeve geplaatst heeft bij de aard van