- 26 - Een andere school die een voorbehoud heeft gemaekt Is de Bekkerlj- en Horecavak school die mikt op deelname in de svm-operatie, het tweede fase-onderwijs. Voor het overige hebben wij van alle besturen een reactie gehad die varieert van zeer positief tot gematigd positief. In leder geval hebben alle besturen van de scholen gezegd dat het hen belangrijk I ijkt om met de gemeente te gaan praten over de verdere uitwerking van deze plannen en mee te werken aan het onderzoek zoals dat plaats gaat vinden. Ik denk ock dat het niet zo verwonderlijk is dat het lbo daar op deze manier op reageert, omdat het lbo levensgroot de bedreiging van de alsmaar teruglopende leerlingenaantallen op zich af ziet komen. Mevrouw Doevendans heeft gezegd dat een aantal zaken zeker niet mag verdwijnen zoals de I-uren, de positieve ervaringen met heterogeen onderwijs In de SSG en deklassiëce vorming. Ik ben dat met haar eens. Voordat je definitief besluit tot iets nieuws zul je heel goed moeten weten hoe je de waardevolle elementen van wat je nu hebt in de nieuwe structuur kunt onderbrengen. Mevrouw Doevendans heeft haar voorkeur uitgesproken voor dit model omdat dat het beste aansluit bij het oplossen van de knel punten. Zij heeft ock gezegd - dat ben ik met haar eens - dat de resultaten van het onderzoek voor de PvdA bepalend zijn voor de toëcomstige besluit vorming. Ock het college zit op de lijn dat je niet nu definitieve besluiten moet nemen maar dat je je zelf de tijd moet gunnen om alle consequenties op een rijtje te zetten. Op basis daarvan en op basis van opnieuw een vrij langdurige inspraakronde zullen wij definitieve uitspreken moeten doen. Vervolgens heeft mevrouw Doevendans namens de PvdA-fractie een motie ingediend, waarbij zij het onderzoek zoals dat in deel II van het raadsbesluit is verwoord nog wat nader aangescherpt heeft en toegespitst heeft op een zevental punten. Deze motie is een onderstreping van wat het college voorstelt. Ik heb er geen moeite mee om deze motie over te nemen. Het enige waar ik over aarzel is het laatste deel van de motie waarin staat: "en draagt het college op binnen twee maanden een uitgewerkt onderzoeksplan voor te leggen aan de Raadscommissie voor het Onderwijs,". Ik vraag mij af of wij dat binnen twee maanden kunnen redden. De maand december is een maand waarin weinig overleg meer mogelijk is met onder andere het onderwijsveld. Als mevrouw Doevendans mij enige ruimte geeft, in die zin dat het onderzoeksplan niet binnen twee maar binnen drie maanden op tafel moet liggen dan zou Ik daar heel gelikkig mee zijn. Mevrouw Doevendans heeft ock nog een aantal andere vragen gesteld. Is er al zicht op de invoering van een projectmanagement en Is gerelateerd daaraan een bedrag van f 75.000,wel voldoende? Op dit moment Is dat zicht er niet. Wat wel duidelijk Is - dat staat ock In de raadsbrlef - Is dat wij daarbij zeker gebruik zullen moeten meken van externe deskundigheid. Vanuit het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum Is ons dat voor een deel ock al aangeboden. Hoe het projectmanagement er precies uit gaat zien is denk ik een zaek die in het onderzoeksplan waar In de motie over wordt gespreken verder uitgewerkt en aan de raad voorgelegd zal worden. De Coirmlssie voor het Onderwijs blijft hier uiteraard nauw bij betrekken. Ik vind dat een heel belangrijke zadc In mijn visie zal ock het onderwijsveld heel nauw betrekken moeten wor den bij de verdere uitwerking van de plannen, want zonder de inbreng van die kant redden wij het natuurl ijk niet. Voor komende donderdag is voor de leden van de Commissie voor het Onder wijs en voor de directeuren van alle algemeen-bijzondere en openbare scholen een bezoek gepland aan een aantal brede scholengemeenschappen in Almere. Wij kunnen dan eens zien hoe het daar werkt en hoe daar wordt omgegaan met allerlei zdcen waar wij het komende jaar ons onderzoek op willen richten. Volgende week is er opnieuw een bijeenkomst met de directeuren om te praten over hoe het onderzoëc opgezet zou kunnen worden. In die zin krijgt mevrouw Doevendans van mij de toezegging dat ik zeer mijn best zal doen om het onderwijsveld erbij te betrëcken. Ik kom dan nu bij de heer Krol. Hij heeft nog eens verhaald wat de overwegingen zijn om te kiezen voor brede scholengemeenschappen. Ik zal dat niet herhalen, want ik denk dat wij het daar wel over eens zijn. De heer Krol zegt vervolgens dat dat leidt tot de theoretische keuze voor één brede scho lengemeenschap. En omdat het een theoretische benadering is en het nog niet bekend is wat er uit het onderzoek komt, vindt de heer Krol het moeilijk om er nu ock prëctisch voor te kiezen. Ik leg die opmerking maar even uit in mijn eigen woorden, maar ik heb begrepen dat het daar ongeveer op neerkomt. Ik moet u zeggen dat ik mij verbaas over de opstelling van de heer Krol. - 27 - Ock anderen hebben die verbazing uitgesproken. Het voorstel is twee keer - en de tweede keer zeer uitvoerig - bespreken In de Commissie voor het Onderwijs. Tot twee keer toe heeft de heer Krol daar namens zijn fractie het standpunt ingenomen dat hij het college steunt, zowel wat betreft punt I als punt II van het raadsbesluit. Het is mij niet duidelijk wat er tussen die vergadering, waarin het CDA dat standpunt heeft ingenomen, en vanavond dan nog aan essentiële veranderingen/wijziglngen/gebeurtenissen zijn geweest die er nu ineens toe leiden dat het CDA vindt dat men een andere keuze moet maken. Ik heb althans die overwegingen in het verhaal van de heer Krol niet gehoord. Misschien kan hij daar in tweede instantie nog wat nadere informatie over geven. De heer Krol zegt dat het onderzoek nog moet plaatsvinden en dat er naar buiten toe geen misverstanden moeten ontstaan. Ik ben dat met hem eens. Wij hebben daar meerdere keren uit voerig over gespreken. Ik denk dat de tekst van het besluit zoals dat nu luidt en de toelichting die in de raadsbrlef gegeven is voor geen misverstand vatbaar zijn. Het gaat om een voor l op i ge keuze, het gaat om een gelijkwaardig onderzoek naar drie mogelijkheden op basis waarvan wij uiteindelijk een definitievere keuze zullen meken. De heer Krol vraagt mij dan of ik het eerste punt van het besluit in zou willen trekken. Ik zie daar geen reden toe, voorzitter. Wij hebben mijns inziens voldoende ruimte gelaten in de formulering om daarmee duidelijk te meken dat wij ons niet voor de eeuwigheid ophangen. Vervolgens heeft de heer Krol een motie ingediend om het tweede deel van de besluitvorming nog wat aan te scherpen. Die motie lijkt erg veel op de motie die door de PvdA-fractie is inge diend. Ik heb alleen moeite met het tweede punt in de CDA-motie. De heer Krol zegt dat met name het gymnasiaal onderwijs het kind van de rekening dreigt te worden. Ik vind dat een heel boude uitspradc. (De heer Krol: Ik heb in mijn verhaal gezegd dat men van de kant van het gymnasium heel erg bang is dat binnen een brede scholengemeenschap het gymnasiaal onderwijs het kind van n de récening dreigt te worden. En om dat te voorkomen en om dat te onderzoeken en boven water te krijgen Is een motie ingediend.) Natuurlijk gaan wij dat onderzoeken, maar waar ik moeite mee heb is dat je exclusief één onderwijsvorm in zo'n motie benoemt, terwijl wij daarnaast ock gaan onderzoeken hoe wij verworvenheden van het lbo en het mavo in die toekomstige structuur veilig kunnen stellen. De motie zoals die nu luidt laadt de schijn op zich alsof het CDA alleen maar bezorgd is voor het gymnasiaal onderwijs. Ik heb daar problemen mee. In die zin zou ik de heer Krol willen vragen om dat tweeede element uit zijn motie te schrappen. De heer Krol heeft ock nog iets gezegd over het tijdschema. Het mag geen doel In zich wor den. Dat ben ik met hem eens. Het gaat er uiteindelijk altijd om dat je weloverwogen en zorg vuldig tot besluitvorming komt. De tekst van de raadsbrlef laat ock die ruimte. Daarin wordt gezegd dat het aan de ene kant belangrijk is om Je zelf wel een tijdpad te stellen - voor met name het lbo lijkt het mij belangrijk om die tijd niet te lang te meken - en aan de andere kant dat het natuurlijk nooit zo mag zijn dat je dingen overhaast in gaat voeren want dat werkt niet. In die zin moet je daar In ieder geval zorgvuldig mee omgaan. Voelt het college voor een artikel 61-commissie, vraagt de heer Krol. Uit het onderzoek zal wel bl Ijken of zo'n commissie de voorkeur moet hebben. Mocht de Wet op de basisvorming er niet komen dan ontstaat er een nieuwe situatie en zullen wij ons, aldus de heer Krol, opnieuw moeten beraden. Dat klopt. Een van de redenen waarom wij de zaek een jaar verlengd hebben is juist de wetenschap dat pas In het voorjaar de behandeling van de Wet op de basisvorming in de Tweede Kamer aan de orde komt. Mocht die behan deling er Inderdaad toe leiden dat die wet er niet komt - Ik hoop dat niet, want het zou een ramp zijn als er nu weer geen ultsprëcen komen van de Tweede Kamer over het voortgezet onder wijs; wij zijn dan weer terug bij af en dan blijft weer de onduidelijkheid bestaan - dan Is dat een punt dat wij in ons onderzoek, dat dan nog niet is afgelopen, mee zullen moeten nemen. Er ontstaat dan inderdaad een nieuwe situatie die ongetwijfeld leidt tot een andere ulfkomst van je onderzoek. Je valt dan terug op de uitspraek in 1986, op de gigantische daling van leerlingenaantallen op dit moment en niet te vergeten op de toëcomstige bëcostiging. Ik ben het van harte met de heer Krol eens dat de Commissie voor het Onderwijs daarbij betrekken zal moeten worden en blijven. Ik kom dan bij de heer Rozema. Hij zegt dat mevrouw Ginjaar weet waar zij het over heeft. Ik moet eerlijk zeggen dat ik soms mijn twijfels heb of dat inderdaad zo is. Als ik hoor wat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1988 | | pagina 14