fractie respecteert dat protest, maar komt op grond van eerder aangehaalde uitgangspunten en factoren van externe democratisering tot een andere keuze. Dat is onze taak in een proces van democratische besluitvorming. Ter illustratie zou ik het volgende willen aangeven, voorzitter. Ock voor vwo geschikte leerlingen geldt dat uitstel van definitieve keuzes voor studie of beroep belangrijk is. De instroom van leerlingen naar een categoriaal gymnasium na bijvoorbeeld één jaar voortgezet onderwijs blijkt in de praktijk niet of nauwelijks voor te komen. Dat is jammer, maar het is geen wonder want de lessentabetIen verschillen te veel. Potentiële kandidaten worden dan gecon fronteerd met een achterstand in het vak Latijn. Bovendien, laten wij wet wezen, functioneert zo'n leerling natuurlijk goed daar waar hij of zij zit en voelt geen enkele prikkel om die ongewisse overstap te maken na dat jaar achterstand. En dan heb ik het nog niet eens over ver andering van klimaat, sfeer, vriendinnen, vrienden enz. Ock uit een voortijdige uitstroom blijkt dat leerlingen die in eerste instantie hebben gekozen voor het categoriaal gymnasium niet per definitie goed gekozen hebben. Wordt nu het gymnasiaal onderwijs de nek omgedraaid in een brede scholengemeenschap? Nee, absoluut niet! Die suggestie - en dat zeg Ik met nadruk - wordt ten onrechte gewekt. In Nederland volgen ongeveer 34.000 leerlingen gymnasiaal onderwijs. Ongeveer 18.000 leerlingen op een categoriaal gymnasium en ongeveer 16.000 op gymnasiale afdelingen van scholengemeenschap pen. Let wel, de eindexamens van at die 34.000 leerlingen zijn identiek. Het lijkt, voorzitter, alsof het monopolie van het klassiek onderwijs in het openbaar voortgezet onderwijs in Leeuwarden bij het gymnasium ligt. Dat is niet het geval. Daar ligt wel het primaat. Op de Rijksscholengemeenschap (RSG) èn de SSG wordt het vak Latijn gegeven. Op de SSG is het vak Filosofie een verplicht vak in zowel de havo- als de atheneum-afdeling. Ock in een te vormen brede schotengemeenschap zal die klassieke vorming door middel van gymnasiaal onderwijs een essentiële plaats moeten innemen. Mijn fractie hoopt dan ock dat de intensiteit waarmee nu wordt gepleit voor het behoud van het categoriale gymnasium ock wordt aangewend voor het veilig stelten van gymnasiaal onderwijs binnen een brede scholengemeenschap. Wat nu gekoesterd wordt binnen de muren van het categoriale gymnasium verdient uitgedragen te worden binnen een breder verband. Wij sluiten ons wat dat betreft graag aan bij hetgeen de voormalige directeur-generaal voor het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, de heer In *t Veld, heeft gezegd in een lustrumrede van het categoriaal gymnasium in Den Haag op 12 cktober j.|. Hij hield een pleidooi voor de onderbrenging van de gymnasi umcuttuur in het voortgezet onderwijs. Enerzijds betoogde hij dat de beslotenheid van een gymnasiale zuil in aansluiting op de basisschool moet worden opgeofferd ter wille van het grotere goed en van de externe democratisering en anderzijds dat de nestgeur, het kernprogramma, van dat zelfde gymnasium in feite onmisbaar is voor de hele groep die zich toegang tot het hoger onderwijs verschaft. Bovendien zitten zowel de Onderwijsraad als de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid op dezelfde lijn. Voorzitter, uit de inspraak reacties blijkt dat men noga! tegen de plannen is. Ik noem een aantal steekwoorden: grijze massa, eenheidsworst, mammoetschool, supermarkt. Het gaat mij te ver om ze allemaal van commentaar te voorzien. Mijn fractie is van mening dat wij door onze voorkeur uit te spreken voor dit model, één scholengemeenschap met verschillende Ickaties voor basisvorming, juist de meeste kansen hebben om al deze negatieve elementen te ondervangen. Natuurlijk hebben wij ons afgevraagd of dat niet met méér zelfstandige scholen kan. Wij denken van niet. Het voeren van een gemeenschappelijk beleid op iedere Ickatie is dan naar onze mening minder gewaarborgd dan bij één organisatie met een centrale schoolleiding. Anderzijds moet die centrale school leiding ruimte creëren voor het ontwikkelen van voldoende eigen identiteit per Ickatie, waarbij ock de k lei nschal ighei d en de autonomie meespelen. Hierin schuilt grote spanning. Wij zijn ons daarvan bewust. Hier zat dan ock goed op moeten worden gestudeerd. In het nadere onderzoë< zat dit aspect naunkeurig moeten worden belicht. Zonder uitputtend te willen zijn kan gedacht worden aan het verschil in pedagogisch-didactisch klimaat, het verschil in bouvk und i ge mogelijkheden of onmogelijkheden, het verschil in beeldvorming naar buiten toe, het verschil in sfeer enz. Laat het voorgaande enerzijds ruimte voor een kleuring naar Ickatie, anderzijds staat voor - 7 - mijn fractie voorop dat gestreefd moet worden naar een gelijkwaardig onderwijsaanbod per Icka tie. Nu de regelgeving dienaangaande nog niet bekend is zal ock die haalbaarheid in het onder zoek moeten worden meegewogen evenals de effecten van vrijheid van Ickatiëceuze door de ouders. Mijn fractie stemt daarom tevens in met de onder punt II van het bestuit genoemde opdracht aan het college. De resultaten van dit onderzoek zullen voor wat mijn fractie betreft bepalend zijn voor de toekomstige bestuitvorming. Ten aanzien van dit onderzoek, voorzitter, wil mijn fractie graag een aantal onderdelen extra benadrukken. Reden waarom ik de volgende motie wil indienen. "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op dinsdag, 6 december 1988, overwegende dat: - het resultaat van het onderzoek naar de voor- en nadelen van één, twee of drie schotengemeenschappen bepalend is voor de uiteindelijke keuze van de organisatie van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden; - het onderzoek derhalve gelijkwaardig, objectief en zorgvuldig moet worden uitgevoerd, spreekt uit dat in het onderzoek de volgende punten aan de orde moeten komen: 1. de onderwijskundige invulling over alle leerjaren; 2. het werkgelegenheidsaspect; 3. de huisvesting; 4. de positie van het personeel; 5. de vormgeving van het openbare karde ter van het bestuur; 6. de bestuurs- en beheersstructuur; 7. de financiën, en draagt het college op binnen twee maanden een uitgewerkt onderzoeksplan voor te leggen aan de Raadscommissie voor het Onderwijs, en gaat over tot de orde van de dag." De motie is mede-ondertekend door mijn fractiegenote, mevrouw De Haan. (De Voorzitter: De motie is voldoende ondersteund en madet deel uit van de beraadslagingen.) Een andere hoofdlijn van beleid, voorzitter, wordt gevormd door de veranderende manier van financiering van het voortgezet onderwijs. Nu de invoering van de nieuwe bekostigingssystema tiek is verschoven naar 1 januari 1990, kan in het in te stellen onderzoek het effect daarvan op het voortgezet onderwijs gelijktijdig worden meegenomen. De financiële consequenties van dit voorste! kunnen daarna goed worden beoordeeld. Juist in een situatie waarbij het onderwijs voortdurend wordt geconfronteerd met een beperking van middelen, is het een voordeel dat er samenhang kan worden gecreëerd tussen een onderwijskundige verandering van het voortgezet onderwijs en een verandering in de bëcostiging. Er is dan de mogelijkheid om de zaek op elkaar af te stemmen. Voorzitter, in de publiciteit rond deze herstructurering is in diverse reacties de sugges tie gewekt dat het aantal leerlingen dat deelneemt aan het openbaar voortgezet onderwijs terug zal lopen. De stelligheid waarmee een en ander wordt beweerd kunnen wij niet onderschrijven. Gezien de positieve reactie van het bestuur van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs en de directeuren van de openbare basisscholen voelen wij ons daarin gesteund. Hoe dan ock is het moeilijk nu van tevoren al een winst- en verliesrekening op te maken. Dat doe ik dus ock niet. Wèt zou Ik willen benadrukken dat de wervingskracht van het openbaar voortgezet onderwijs in de toekomstige structuur, zéker in de richting van het ibo en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo), zat worden vergroot. Op pagina 19 van de raadsbrief zegt het college een aantal dingen over het werken met een vorm van projectmanagement met een aantal vrijgeste!de krachten en externe deskundigheid. Heeft het college at, meer dan in de raadsbrief wordt verwoord, zicht op de invulling van dat pro jectmanagement? Uit allerlei pubtikaties met betrekking tot fusieperikelen op scholen wordt dit als een zeer belangrijk aspect gezien. Zodra hier goed zicht op is kan worden bekëcen in

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1988 | | pagina 4