- 4 -
vol doen.
Wij hebben de overtuiging dat de gekozen uitgangspunten niet kunnen worden gerealiseerd
zonder gemotiveerde medewerk(st)ers en zonder dat er iets aan de huidige cultuur wordt veran
derd. De huidige cultuur is erop gericht dat geen fouten worden gemaakt, dat risicoloos wordt
gewerkt. Wij zullen dan ook af moeten van het systeem van controle op controle op controle.
Medewerk(st)ers moeten weer hun creativiteit kunnen tonen; moeten ondernemend durven zijn;
moeten niet bang behoeven te zijn dat, wanneer zij excelleren en hun hoofd boven het maaiveld
uitkomt, hun hoofd in de kortste keren wordt afgemaaid. Het betekent dat wij - tot op zekere
hoogte - fouten moeten durven te accepteren.
Het is om die reden dat een reorganisatieproces is opgestart dat gericht is op de veran
dering van zowel de structuur als de cultuur. Nieuw is daarbij dat het cultuurveranderingspro
ces tegelijkertijd van start is gegaan met de verandering van de structuur. Wij geloven in de
wisselwerking van beide veranderingen. Want alleen met het aanpassen van de structuren komen
wij er niet. Die ervaring hebben wij In het verleden al op kunnen doen.
Ook het alleen aanpassen van de cultuur zal op niets uitlopen. Wat te denken van de
medewerker die, gestimuleerd door de cultuurverandering, slagvaardig te werk gaat en ziet dat
deze slagvaardigheid volledig teniet wordt gedaan door de lange bes Iuitvormingslijnen, die zo
eigen zijn aan de huidige organisatie?
Daarom: Verandering vanuit een tweesporenbeleid, zowel de structuur als de cultuur. Voor de
medewerkers geldt dat niet aan de orde is de vraag of het thans, technisch, al of niet goed
gaat maar of het anders kan en dus moet.
Een soortgelijke ontwikkeling speelt zich bij de politie af. Het onderscheid in eerste
lijns en tweedelijns politiezorg beoogt grotendeels dezelfde doelen te dienen. Ook daar doet de
noodzaak zich gevoelen de structurele veranderingen gepaard te doen gaan door een cultuurveran
deringsproces.
Wanneer ik een ruimere kring trek, dan omlijn ik het speelveld binnen het Noorden en daai
mee samenhangend de relatie met de rijksoverheid. De verleiding is groot breed in te gaan op de
ontwikkelingen met betrekking tot de Vierde nota over de ruimtelijke ordening. Ik zal deze
verleiding weerstaan. Er zullen zich nog gelegenheden voordoen ons daarover nader uit te spre
ken. Bovendien hebt u bij de behandeling van het beleidsplan al de nodige opmerkingen gemaakt.
Ik wil hier volstaan met het plaatsen van een tweetal kanttekeningen.
In de nota, die de Friese belangen op een volstrekt onaanvaardbare wijze negeert, wordt
gesuggereerd dat Friesland en daarmee Leeuwarden, deel uitmakend van het landsdeel Noorden des
Lands, gediend zijn met alles wat zich binnen dit Noorden afspeelt, binnen een landsdeel waarin
afstanden als van Den Haag naar Eindhoven uit te zetten zijn. Al eerder was er de gelegenheid
tegen deze feitelijk onjuiste voorstelling van zaken stelling te nemen.
Wethouder Timmermans heeft het in een aantal schrifturen uitgewerkt. Er moet worden gecon
stateerd dat er in den lande een volstrekt onjuiste beeldvorming is over de werkelijke belan-
genverhoudingen en relatielijnen binnen het Noorden. Daarnaast is het duidelijk dat de Noorde
lijke samenwerking niet in staat is gebleken ook de Friese en Leeuwarder belangen te profileren
en met succes te behartigen. Samenwerking binnen het Noorden kan een nuttig instrument zijn.
Niet als doel in zichzelf maar als middel om de gezamenlijke kracht te ontwikkelen die nodig is
om de belangen van de delen zo goed mogelijk te behartigen.
Noch bij de discussie over de Vierde nota over de ruimtelijke ordening, noch bij de dis
cussie over het hbo-convenant is gebleken van een de Friese en Leeuwarder belangen ondersteu
nende rol van de Noordelijke samenwerking. Wij moeten het blijkbaar als het om echt belangrijke
zaken gaat op eigen kracht doen. Regio op eigen kracht. Maar dan ook echt op eigen kracht. De
suggestie van een homogeen gebied terwijl ons slechts de rol van draagvlakvergroter is toebe
deeld, nuttig om de belangen van anderen veilig te stellen, maakt samenwerking bedreigend. Het
doet de vraag rijzen: Hoe lang blijft Friesland partner in de Noordelijke samenwerking. Een
groot aantal gesprekken in de afgelopen weken heeft mij geleerd dat velen zich dit afvragen.
Wat mij betreft is de vraag stellen de vraag beantwoorden.
Een tweede kanttekening betreft het hbo-convenant. Het is een ook als zodanig geformuleer
de overeenkomst tussen de ministers van Onderwijs en Wetenschappen, van Landbouw en Visserij en
van Economische Zaken, de laatste als coördinerend minister voor het Integraal Structuurplan
- 5 -
Friesland enerzijds en het provinciaal bestuur van Friesland anderzijds.
In paragraaf 6 van dit convenant staat onder het hoofd H.B.O.ontwikkeling onder andere het
volgende te lezen: "Bij een eventuele toekomstige taakverdelings- en concentratie-operatie In
het H.B.O. zal het Friese H.B.O. worden ontzien, waardoor het Friese H.B.O. een landsdeel verzor
gend karakter voor het Noorden des lands kan verkrijgen voor zover de bevoegde gezagen der bij
zondere instellingen daaraan hun medewerking verlenen. Het voorgaande houdt ook in, dat nieuwe
H.B.O.-opleidingen ten behoeve van Noord-Nederland in Friesland zullen worden gevestigd." Het
convenant werd aangepast en geactualiseerd in 1986. Daar staat over hetzelfde onderwerp onder
meer het volgende te lezen: "De minister heeft reeds eerder aangegeven dat het Friese H.B.O.
voor het Noorden des lands een zwaartepunt-functie zal vervullen, vergelijkbaar met de functie
van de Rijksuniversiteit Groningen voor het Noorden des lands op het gebied van het wetenschap-
pel ijk onderwijs".
Wat lezen wij in de regeringsbeslissing van december 1988 nog altijd over hetzelfde onderwerp?
"Leeuwarden geldt als zwaartepunt voor het hoger beroepsonderwijs zonder dat dit een exclusieve
positie inhoudt ten opzichte van Groningen en Emmen."
Het convenant is een contract. Een contract bindt de partijen. Als ik naar het gedraai en
gescharrel met woorden kijk, vraag ik mij af van welk gehalte de betrouwbaarheid van de
contractspartner is. Een provinciaal bestuur dat zichzelf respecteert kan dit er niet bij laten
z Itten
Tenslotte het internationale scenario. Na de ondertekening van het Verdrag van Rome tot
oprichting van de Europese Economische Gemeenschap heeft de Europese samenwerking steeds meer
vorm gekregen niet in de laatste plaats als gevolg van de uitbreiding van het aantal lidstaten.
Na 1992 zal het Europa zonder grenzen gestalte moeten krijgen. Het zal dan nog wel enige tijd
duren voor alle hooggestemde doelen zullen zijn bereikt. Niettemin is het zaak met toekomstige
ontwikkelingen vroegtijdig rekening te houden. Als gevolg van de eenwording van de Europese
markt zullen bepaalde bedrijven, als gevolg van toenemende concurrentie het moeilijker krijgen.
Andere daarentegen zullen in de jaren na 1992 sterker komen te staan.
Het als gevolg daarvan voor de hand liggende streven naar specialisatie zal verschuivingen
ten gevolge hebben: Samenwerking en fusie enerzijds, versterking van kernactiviteiten en het
afstoten van minder goed renderende bedrijfsonderdelen anderzijds. Het wegvallen van de grenzen
als economische barrières zal voor de handel binnen Europa een kostenmatigende werking hebben.
Tijdens een recentelijk in Leeuwarden gehouden symposium werkte de algemeen directeur van
de Frieslandbank, de heer Kuperus, dit uit. Hij noemde in dit verband als pluspunten voor
Friesland: de redelijk voorziene arbeidsmarkt, het lage ziekteverzuim en de meer dan voortref
felijke onderwijsmogelijkheden. Daarbij kan gevoegd worden dat de Nederlandse en de Friese
landbouw daarbij inbegrepen de concurrentie met het buitenland goed aankunnen. In dit verband
moet ook de dienstverlenende sector genoemd worden, die zich met name in Leeuwarden gezond en
sterk ontwikkelt.
Voor bedrijfsvestiging c.q. samenwerking van en met bedrijven van buiten Europa ontstaan
nieuwe mogelijkheden. De gemeentelijke overheid zal voorbereid moeten zijn op een functie als
informatieverstrekker en begeleider. Meer nog dan reeds wordt gedaan, zal gebruik gemaakt
moeten worden van de subsidiemogelijkheden en fondsen van de Europese Gemeenschap op het gebied
van de bevordering van de infrastructuur, de technische ontwikkeling en het onderwijs.
Ik citeer in dit verband het slot van een artikel getiteld "Lagere overheden beseffen
onvoldoende gevolgen harmonisatie E.G." in het Financieel Dagblad van 21 december j.l.: "Uit
een onderzoek dat in opdracht van de gemeente Rotterdam is uitgevoerd blijkt dat de betrokken
heid van de lagere overheden in Nederland bij de harmonisatie van de E.G. veel geringer is dan
in de andere landen van de E.G. De grotere gemeenten zijn nog het best ge'Informeerd. Voor zover
men over kennis beschikt betreft dat voornamelijk het Europese subsidie- en financieringsbe
leid. Die geringe kennis heeft te maken met de nogal centralistische structuur in ons land, de
geringe aandacht van de V.N.G. voor dit onderwerp en het ontbreken van een permanente vertegen
woordiging van Binnenlandse Zaken in Brussel. Dit zou wel eens tot gevolg kunnen hebben dat er
minder van de Europese fondsen doorsijpelt dan waar Nederland recht op heeft."
Voor de burgers in de verschillende landen van Europa zal het wegvallen van de grenzen
grotere mogelijkheden van mobiliteit met zich meebrengen ook om zich elders te vestigen, te