- 4 - dat zal In de toekomst regelmatig moeten gebeuren. Tot slot wil ik vragen of de hele discussie rondom de dioxine-uitstoot in de eerstvolgende vergadering van de Commissie voor Openbare Werken en Mil ieu behandeld kan worden. De heer Krol: Voorzitter, morgen is er een vergadering van de Commissie voor Economische Zaken en Bedrijven. Op de agenda staat ook een punt betreffende het OLAF. Ik had mij voorgeno men om op dat moment dit soort dingen aan de orde te stellen. De heer Heere (weth.): Voorzitter, mevrouw Jongedijk heeft gevraagd of er richting OLAF aangedrongen kan worden op een herhaald onderzoek. Ik zeg toe dat ik dat verzoek zal doen. Wat het resultaat daarvan is moeten wij natuurlijk afwachten. De heer Timmermans (weth.): Voorzitter, het antwoord op de andere vraag van mevrouw Jonge dijk is Ja. De brief wordt voor kennisgeving aangenomen met inachtneming van de toezeggingen van de wethouders. Sub H, I en J. De verzoeken en de brieven worden in handen gesteld van b. en w. om preadvies. Sub K. De Voorzitter: Aan de orde is Brief van 1 Juni 1989 van de Bond tegen het vloeken inzake het opnemen van een vloekverbod in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De heer Koopmans: Voorzitter, het college stelt naar aanleiding van deze brief voor adres sant te berichten dat geen behoefte bestaat een dergel ijk verbod in de APV op te nemen. Het standpunt van het college wordt niet gemotiveerd. Mijn fractie is het met het college eens, doch heeft er wel behoefte aan om daar een motivering aan te geven. Tot voor kort werden verboden als hier bedoeld, voorzitter, steeds door de Kroon vernie tigd. Nu schijnt een bepaalde formulering van een dergelijk verbod in stand te kunnen blijven, althans waar het gaat om de toezichthoudende administratie. Hoe de rechter h[erover zal oorde len moet warden afgewacht. Vooropgesteld dat de rechter aan een veroordeling op basis van een strafvervolging van een dergelijk artikel ooit te pas zal komen. Voorzitter, ondanks de mogelijkheden die er blijkbaar zijn meent mijn fractie dat niet moet worden overgegaan tot het instellen van een verbod als hier bedoeld. Niet omdat wij niet graag zouden willen dat het misbruiken van Gods heilige naam wordt teruggedrongen, wel omdat wij menen dat het middel dat wordt voorgesteld ondeugdelijk Is. Wij betwijfelen namelijk of be paalde godsdienstige leefregels kunnen worden afgedwongen door middel van een strafverordening. Wij menen dat het hier veel meer gaat om een levenshouding van hen die gedragingen als waar het hier om gaat verafschuwen en die kan bijdragen tot de verandering van de gedragingen van helaas velen. Daarbij merken wij nog op dat het hier gaat om normen die zowel religieuze gevoelens als gevoelens van moraal en fatsoen kunnen kwetsen. Een bepaling in een strafverordening heeft bovendien tot nadeel in de praktijk een dode regel te worden. Daarmee wordt wellicht door sommigen gedacht iets bereikt te hebben, terwijl in de praktijk de bepaling buiten werking blijft. - 5 - De Bond tegen het vloeken schrijft over de signaalfunctie die het opnemen in de APV van een dergelijk verbod zou hebben. Nogmaals, voorzitter, het gekozen middel is in onze ogen niet het Juiste. Signalen via een strafverordening werken naar onze overtuiging niet. Hoewel wij op zich sympathiek staan ten opzichte van de doelstelling van de Bond tegen het vloeken, menen wij met het college dat aan het huidige verzoek niet moet worden voldaan. De heer Rozema: Mijnheer de voorzitter, het antwoord op de brief van de Bond tegen het vloeken inzake het opnemen van een vloekverbod in de APV lijkt mij niet correct. Een deel van de inwoners van Leeuwarden voelt zich wel gekwetst wanneer de naam van God op een ontoelaatbare wijze wordt misbruikt. Bij hen bestaat zeker behoefte aan een vloekverbod opgenomen in de APV. Verder wil ik er hierbij op wijzen dat in artikel C58 van de APV onder andere wordt verbo den op een weg of op een andere toegankelijke plaats te schreeuwen, te vloeken, rumoer te maken etc. Mijns inziens kan in de brief gericht aan de Bond tegen het vloeken worden verwezen naar dit artikel Mevrouw Van Ulzen-Hakker: Moet ik begrijpen dat, als de heer Koopmans een deugdelijk mid del ter beschikking heeft, hij dan wel voor zo'n verbod is? (De heer Koopmans: Dat heb ik niet gezegd!) Nee, maar ik vraag dat aan u. De heer Meerdink: Ik begrijp niet helemaal wat de heer Koopmans wil. Hij zegt dat hij het op zich wel eens is met het antwoord van het college maar dat de motivering daaraan ontbreekt. Heb ik goed begrepen dat hij wil dat het college de motivering die hij zojuist voorlas over neemt en aan de Bond tegen het vloeken meedeelt? Daar ben ik niet voor. De heer Koopmans: Voorzitter, ik heb gezegd dat de stelling van het college niet gepaard gaat met een motivering. Het college motiveert niet waarom het dat vindt. Ik heb vervolgens gezegd dat ik het eens ben met het college en dat ik daaraan de motivering van mijn fractie zal geven. Wel, die motivering heb ik gegeven. De Voorzitter: De argumenten die de heer Koopmans naar voren brengt - dit is tevens een antwoord in de richting van de heer Rozema - zijn ongeveer ook de argumenten geweest van het college. Ik geef toe dat in het antwoord wat beknopt gezegd wordt dat er naar ons gevoel geen behoefte bestaat om deze zaak te regelen. Als Je een dergelijke bepaling op zou nemen in de APV dan Is die in wezen niet te controleren. In de APV moeten uitsluitend die zaken worden geregeld die te controleren/na te leven zijn. Bovendien kun Je datgene waar het hier om gaat niet af dwingen. Overigens, misschien is dat niet een ieder bekend, is het in het kader van het Wetboek van Strafrecht mogelijk om op te treden tegen het vloeken, namelijk als er echt onwelvoeglijke taal op de openbare straat gebruikt wordt en dan gedurende langere tijd. Er zijn wel mogelijkheden, alleen wij willen het niet regelen. Artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht maakt optreden mogel (J k De heer Rozema: Mijnheer de voorzitter, u hebt gezegd dat er geen behoefte is aan een der gelijke bepaling. Ik vind dat u dat in zeer algemene termen zegt. Er bestaat zeker wel behoefte bij een aantal burgers van Leeuwarden om een dergelijke bepaling op te nemen. Mijnheer de voorzitter, u bent niet ingegaan op het feit dat het vloeken wel verboden wordt. Ik heb zojuist het artikel genoemd waarin dat letterlijk zo genoemd wordt. Ik stel dan ook heel concreet voor om niet het algemene antwoord aan de Bond tegen het vloeken te geven dat er geen behoefte aan een dergelijke bepaling Is, maar gewoon te verwijzen naar artikel C58 van de APV waarin dit is opgenomen. Dan zijn wij denk ik correct bezig.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1989 | | pagina 3