willen opereren om te voorkomen dat wij weer een nota gaan zitten schrijven, terwijl eigenlijk iedereen zegt: Laten wij nu gewoon iets gaan doen. In het kader van het hele proces van de sociale vernieuwing zal er toch al aanleiding kunnen zijn om nogeens te toetsen in hoever re nu deze nota voldoet aan het proces van sociale vernieuwing en te kijken of er wellicht aanvullingen, wijzigingen en aanpassingen nodig zullen zijn. De nota is natuurlijk ook weer gedateerd en geënt op exercities voordat wij in onze samenleving over sociale vernieuwing als een proces gingen spreken. Wat dat betreft zou ik willen suggere ren eventuele aanpassingen nog even boven de markt te laten zweven, met een korte mate van alertheid te kijken naar het sociale vernieu wingsproces en de afstemming daarvan op de nota, bij het beleid op het gebied van de veel voorkomende criminaliteitsbestrijding, in de beschouwing te betrekken. Als de heer Meerdink zegt dat er meer vrouwen in de stuurgroep zouden moeten, denk ik dat hij een scoringskans kan krijgen. Er zal toch in het kader van de reorganisatie een herbemensing van de stuur groep moeten plaatsvinden. Er zullen ook daarin een aantal aanpas singen moeten komen. Wij zullen dan ook de opmerking die hij heeft gemaakt op dit punt in ons achterhoofd meedragen. De heer Bijkersma vindt het gebruik maken van bestaande budgetten een goede zaak. Als het moet kan dit ook uit andere middelen, bijvoor beeld de algemene middelen. Wij hebben dat in dit kader buiten het beeld willen houden, omdat dat niet aan de orde is. Wij hebben gekozen voor de afweging op het moment dat je nieuw beleid in gaat vullen. Niettemin kan ik mij voorstellen dat de instemming waarmee dit rapport werd tegemoet gezien tegelijkertijd een onderbouwing is van een eventuele aanzet van een claim in het kader van nieuw beleid. Mis schien zijn er ook nog andere mogelijkheden om het geheel te financie ren, zoals besparingen die je berekent of gebruik maken van bestaande budgetten. Het is alleszins redelijk dat ook in dit kader iets gedaan wordt aan het treffen van preventieve maatregelen. Wellicht dat er dan ten slotte nog een restantbedrag nodig zal zijn. Dat moeten wij dan in die totale afweging van het nieuw beleid maar in de beschouwingen gaan betrekken. Het komt mij voor dat ik in grote lijnen op de opmerkingen ben ingegaan. Als dat niet het geval zou zijn dan hoor ik dat graag in tweede termijn. De heer E.M. Janssen: U hebt gezegd dat de gemeente Haarlem vier ton per jaar bespaart omdat zij minder kosten heeft door vandalisme. Ik neem aan dat dat u stimuleert om te gaan zoeken naar mogelijkheden om de kosten van maatregelen te dekken uit de verwachte besparingen. Ten minste zo interpreteer ik uw reactie. Ik hoor u daar verder weinig concreet in zijn in de zin van wanneer u dat denkt te gaan doen en wanneer u met voorstellen komt. Ik zou graag een indicatie krijgen hoe u die uitwerking ziet. Het HALT-bureau is dus min of meer zeker, dat is mooi. De politie heeft nu van Binnenlandse Zaken extra geld gekregen om 32 politiefunctionarissen te trainen in de begeleiding van slachtoffers. Dat is op zich prima. Alleen het bureau Slachtofferhulp doet niet hetzelfde, ten minste ik neem niet aan dat u dat ziet als een soort vervanging voor de werkzaamheden van het bureau Slachtofferhulp. Wij hebben hier in de raad de discussie gehad of de gemeente niet een aanvullend subsidie voor dat bureau zou moeten geven. Het voorstel was toen negatief, het betrof geen gemeentelijke aangelegenheid. Wij hebben toen gezegd dat wij daar mee in konden stemmen. Aan de andere kant vinden wij dat het bureau vooral niet mag verdwijnen. Het bestaan van het bureau mag niet onder druk komen te staan. Als dat wel het geval zou zijn, komen wij daarop terug. Mijn vraag aan u is eigenlijk: Kunt u informatie verschaffen over hoe het nu staat met dat bureau? Kan het leven zonder onze subsidie, om het maar eens wat dramatisch te zeggen. Ten slotte wat betreft de schoolgebouwen. U hebt gezegd dat er bij de bouw van nieuwe gebouwen rekening met de geïsoleerde ligging zal worden gehouden. Wellicht zijn er ook mogelijkheden - ik was dit in eerste termijn vergeten - om op de één of andere manier de geïso leerde positie van bestaande schoolgebouwen op te heffen. Hoe denkt het college daar over? De heer Meerdink: In eerste instantie heb ik een aantal vragen gesteld. Op de meeste daarvan bent u ingegaan. De eerste vraag die ik stelde was of het college er voor voelde om iemand uit de sfeer van het welzijnswerk in de stuurgroep op te nemen. Dat antwoord heb ik in ieder geval niet gehoord. U hebt gezegd dat socio-preventie op zich in het beleidsplan is opgenomen. Hier en daar vind je dat terug. Dat ben ik met u eens, maar naar ons idee ligt de nadruk toch op die techno-preventie en is met name het sociale aspect wat onderbelicht gebleven. Wij hebben de indruk dat dat te maken kan hebben met het feit dat vanuit de sfeer van het welzijnswerk - wel van de afdeling Welzijn, maar niet van het welzijnswerk zelf - niemand in die stuurgroep zit. Het lijkt ons een goede zaak om wel iemand uit die werksoort daarin op te nemen. Wij hebben geïnformeerd of daar belangstelling voor was en dat bleek wel zo te zijn. Wij willen het college met een motie uitnodigen alsnog hiertoe over te gaan. Die motie luidt als volgt. "De raad der gemeente Leeuwarden in vergadering bijeen op 12 maart 1990, behandelende het Beleidsplan Bestuurlijke Preven tie Veel Voorkomende Criminaliteit, overwegende dat: bij de bestuurlijke preventie van veelvoorkomende crimina liteit aspecten als buurtbeheer, sociale veiligheid en socialisatie van jongeren een belangrijke rol spelen; de SWL en andere welzijnsinstellingen op deze terreinen een grote deskundigheid hebben; in de Stuurgroep BPC deze deskundigheid ontbreekt; in de stuurgroep BPC vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, 33

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1990 | | pagina 17