dat er een heleboel gedaan wordt, alleen denken wij dat het niet snel
genoeg gaat en dat er toch nog steeds te weinig wordt gedaan.
De heer Timmermans (weth.): Ik denk dat ik namens het college kan
spreken als het gaat om de relatie verkeersluwe gebieden en het op dat
punt aanpassen van het verkeers- en vervoersbeleid, het antwoord nee
moet zijn. Het lijkt mij volstrekt duidelijk dat het uitgangspunt,
namelijk het kiezen voor verkeersluwe woongebieden dat in welk ver-
keerscirculatiekader dan ook aan de orde zal komen, overeind blijft.
Daarom hoeven wij het plan niet helemaal te herzien. Ik begrijp ook de
relatie die de heer Heins legt nauwelijks. Nu gaat het alleen nog over
de mobiliteit op wat grotere schaal. (De heer Heins: Het gaat mij om
sneller en meer.) Sneller betekent in feite dat je meer geld beschik
baar moet stellen dan wij de afgelopen jaren daar voor hebben uitge
trokken. Het is natuurlijk lastig dat wij de laatste tijd een paar
keer een discussie hebben gehad over een paar problemen in wijken. De
wijken waar dit de afgelopen jaren al is uitgevoerd, hoor ik de heer
Heins niet over, daar hoort niemand iets over, want daar is men
buitengewoon tevreden over die ontwikkeling. Het enige echte knelpunt
tot nu toe is, voor wat betreft de inhoudelijke kant, Huizum-West. De
andere wijken komen wij wel uit, daar is het alleen een kwestie van
prioriteitsstelling. De heer Heins weet ook dat wij in een uitgebreide
discussie in deze raad nog niet zo lang geleden, het mooiste optimale
plan van 20 miljoen terug gebracht hebben tot 5 miljoen, met de
erkenning dat dat voor een aantal wijken betekende dat uitsluitend
knelpunten konden worden opgelost. Daar wordt nu aan gewerkt. Ik erken
ook dat het tempo daarvan wellicht hoger zou kunnen zijn, ware het
niet dat ook op die afdeling op dit moment een aantal vacatures zijn.
Dat betekent dat het overleg meer tijd kost dan waar wij op gerekend
en gehoopt hadden. Dat voor wat betreft het verkeersluw maken van de
wijken.
Ten aanzien van het verkeers- en vervoersbeleid in zijn totali
teit heb ik in eerste instantie, dacht ik, voldoende gereageerd.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Sub I, J, K, L en M.
Besloten wordt overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
De Voorzitter: Bij de ter inzage gelegde brieven vindt u bovenaan
staan de brief van de Ned. Melkhandelaren Organisatie, daar is iets
niet goed gegaan. Die brief zal de volgende keer ter inzage gelegd
worden.
6
Punt 3 tot en met 7 (bijlage nrs. 127, 133, 115, 125 en 126).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 8 (bijlage nr. 97).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Verzoek mr. W. Sleijffer namens de
heer B. van Dijk te Leeuwarden om schadevergoeding als bedoeld in
artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening.
De heer Meerdink: Bij dit punt gaat het om de financiële gevolgen
van het verplaatsen van een viskraam van het terrein van de Oude
Veemarkt naar de ValeriusstraatOp zich kan de PAL-fractie instemmen
met het besluit naar aanleiding van het verzoek om schadevergoeding
als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Ook
onze fractie is van mening dat een dergelijke schadevergoeding hier
niet aan de orde is.
Waar onze fractie meer moeite mee heeft is de klantonvriendelijk
heid die uit de raadsbrief spreekt. Voor iedereen zal het duidelijk
zijn dat de standplaats op de Oude Veemarkt voor de Gezonde Apotheek
een daalders plekje was.
Alle belangen afwegend kan de gemeente tot het besluit komen om
de Gezonde Apotheek niet meer standplaats te laten innemen in de
nabijheid van het station of Aegon-complex, maar de vraag is dan of de
eigenaar van de kraam alleen voor de schade moet opdraaien. Gaat het
hierbij om normaal ondernemersrisico of gaat het om een onevenredig
nadeel voor een belanghebbende ten gevolge van een besluit van de
gemeente? Naar onze mening gaat het om het laatste. Het zou in het
kader van de klantvriendelijkheid een goede zaak zijn te zoeken naar
mogelijkheden om het nadeel van de betrokkene te compenseren, in
plaats van te zoeken naar argumenten om geen schadevergoeding te
hoeven te betalen. Wat dat laatste betreft doet de passage in de
raadsbrief over het ontbreken van een publiekrechtelijke vergunning
nogal geforceerd aan. Op grond van de nog geldende Algemene Politie
verordening kan geen standplaats ingenomen worden zonder vergunning
van het college van b. en w. staat in artikel C4, lid 1 van de Algeme
ne Politieverordening.
Nog afgezien van de vraag of er inderdaad geen vergunning is
gegeven (in de voorwaarden bij de verhuur van standplaatsen wordt in
artikel 7 gesproken over een door de directeur van de Dienst voor het
Marktwezen en de Frieslandhal af te geven plaatsbewijs en wat is dat
anders dan die publiekrechtelijke vergunning) is de redenering nogal
krom. B. en w. geeft wel privaatrechtelijke toestemming maar geen
expliciete publiekrechtelijke toestemming, terwijl de gemeenteraad het
innemen van een standplaats zonder vergunning van b. en w. uitdrukke
lijk verboden heeft. Het ontbreken van een vergunning, waar b. en w.
natuurlijk van wist, wordt vervolgens aangevoerd als argument om niet
in te gaan op de vraag of compensatie moet worden toegekend. De Arob-
rechter maakt met dit soort redeneringen korte metten en waarschijn-
7