van de grote broer, het Calimero-effeetvia de krant horen wat Leeuwar den wildat zijn kreten die er op wijzen dat er nog hard gewerkt moet worden aan het versterken van het imago van Leeuwarden als coöperatieve partner. Dat kan op alle niveaus. Bestuurlijk overleg tussen colleges, ambtelijk overleg tussen ambtelijk apparaten, politiek door overleg tussen de fracties van de verschillende gemeenten. Wij als PvdA-fractie zijn in ieder geval van plan om regelmatig overleg te gaan voeren met de PvdA-fracties in de ons omliggende gemeenten. Een vraag in dit verband aan het college is, of zij mogelijkheden ziet om het draagvlak voor het gezamenlijk opereren te vergroten door teams van ambtenaren van verschil lende gemeenten en provincie de maatregelen uit de nota te laten uitwer ken. Inhoudelijk hebben wij in een tweetal commissievergaderingen in grote lijnen ingestemd met de nota. Een paar punten wil ik hier nog noemen. Ik wil de discussie over de ontsluiting van Noord-Oost Friesland nu niet voeren, aangezien dat punt te zijner tijd uitgebreid in de commissie aan de orde komt. Op de eerste plaats het regio-wonen. Binnen de gemeentegrenzen hebben wij gekozen voor een versterking van het wonen in de stad. Geen voorstander zijn wij van een boventrendma- tige uitbreiding van onze dorpen. In stadsgewestelijk verband stemmen wij in met het verder ontwikkelen van aantrekkelijke woonlokaties in de kernen net buiten onze gemeentegrenzen. Hoofdargument voor ons om dat nu aanvaardbaar te vinden, is omdat er nu niet sprake is van een onge breidelde suburbanisatie, maar nu op een beheerste wijze en in onderling overleg deze uitbreiding op een beperkt aantal lokaties tot stand zal komen. Verder is het natuurlijk zo dat de behoefte aan het regiowonen duidelijk aanwezig is. Het laatste en niet onbelangrijkste punt is, dat als je samen een plan maakt, je ook samen moet geven en nemen. Het volgende punt is de positie van de landbouw. Van verschillende kanten is aangegeven dat onvoldoende in het rapport wordt ingegaan op ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw. Voor zover dit de bedrijvig heid in de randvoorwaardelijke sfeer betreft, is het antwoord eenvoudig. Daar richt de nota Stadsgewest Leeuwarden zich ook niet op, dat hoort in andere beleidskaders thuis. In het Collegeprogramma hebben wij aangegeven dat wij het thema Leeuwarden Landbouwstad verder willen uitbouwen, onder andere door een onderzoek naar de haalbaarheid van een agrarisch handels centrum in onze stad. Kijken wij naar de agrarische bedrijven zelf, dan moeten wij constateren dat de landbouw, met name door maatregelen uit Brussel en Den Haag, aan betekenis inboet. De landbouw is en blijft een belangrijke economische factor voor ons, maar is niet de sector van waaruit nieuwe impulsen aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid gegeven kunnen worden. Het is zelfs zo dat in de nota wordt voorgesteld grote delen landbouwgrond een recreatieve bestemming te geven. Met name de plannen tot het ontwikkelen van nieuwe watergebieden rond Leeuwarden, hebben nogal wat onrust gewekt vanuit de hoek van de landbouw. Voor onze fractie betekent dit, en daarbij sluit ik aan bij hetgeen mevrouw Van Ulzen hierover gezegd heeft, dat er zo snel mogelijk - wij hebben ook de term van binnen één jaar gehoord - duidelijkheid moet komen. Een langere periode van onduidelijkheid maakt het voor betrokkenen haast 72 ondoenlijk een goede bedrijfsvoering te voeren. Als laatste punt, de nieuwe weg Marssum-Deinum-Werpsterhoek. In de nota wordt een door het Rijk te verrichten tracéstudie aangekondigd. Wij hebben vraagtekens bij de noodzakelijkheid van deze verbinding. Hoe staat het college hier tegenover? De heer Timmermans (weth.): Voorzitter, de heer Heins is begonnen met te constateren dat de nota op zichzelf een voldoende gemeenschappe lijke noemer kent en dat is gelet op de voorgeschiedenis, de ervaringen die wij de laatste decennia of misschien al zoveel langer hebben, een goede stap vooruit. Hij is nieuwschierig naar het bestuurlijk fenomeen wat straks deze nota mede zal moeten gaan begeleiden als het gaat om de uitvoering en de uitwerking. Ik denk dat die vraag terecht is. Niemand kan op dit moment overzien wat exact de consequenties zullen zijn. Wij hebben afgesproken dat er op dit moment geen extra bestuurslaag bijkomt, maar dat er wel een regelmatig en zorgvuldig overleg tussen de betrokken overheden, in dit geval de gemeenten en de provincie, zal plaatsvinden. Wij denken dat dit in het verleden te weinig is gebeurd. Een van de belangrijkste conclusies van deze nota is dat wij hebben afgesproken dat wij over een aantal mogelijk conflictueuze punten zullen praten. Dan ben ik gelijk bij een volgend punt. Wat gebpurt er nu als wij er niet uit zouden komen? Overigens ga ik er van uit dat dat wel zal lukken. Dan zal inderdaad het principe van geven en nemen en compromissen aan de orde komen. Ik weet niet of dat nu zo verschrikkelijk erg is. Uiteindelijk is het zo, en dat is de winst ten opzichte van de huidige situatie, dat ook het provinciaal bestuur zich heeft uitgesproken voor een hardere gestanddoening van de ideeën die in deze nota staan, in die zin dat de nota zoals die hier voorgelegd is in feite wordt beschouwd als een basis voor de uitwerking van het streekplan. Daarmee is er in feite een besluitvormingskader geschapen waaraan toekomstige besluiten getoetst kunnen gaan worden. Mochten gemeenten er niet uit komen, ik ga er van uit dan dat niet het geval zal moeten zijn, dan heeft de provincie de bereid heid uitgesproken om in de geest van de nota zelf tot een beslissing te komen en dat niet te laten zwemmen, zoals dat nu veelal is gebeurd. De heer Heins heeft vervolgens gezegd dat er geen echte keuzes worden gemaakt, een plan van 25 jaar kan niet. Hij heeft gelijk als de veronderstelling zou zijn dat alle elementen die hier in zitten minstens 25 jaar nodig zullen hebben om tot uitvoering te komen. Dat is absoluut niet de bedoeling. Maar als wij het hebben over bijvoorbeeld de in het ontwikkelingsplan genoemde blauwe zone, waarvoor een belangrijke bouw steen door de gemeente Leeuwarden is ontwikkeld, dan praten wij over meerjarige termijnen. Het rapport is een visie van welke kant het op langere termijn met betrekking tot het gebruik van landbouwgronden, de relatie tot werkgelegenheid, de relatie tot behoefte aan recreatieve voorzieningen, op zou moeten. Daar is wel degelijk natuurlijk een visie in gelegd. Niet in de sfeer van alleen maar recreatie, maar met name vanuit de ecologische optie. Juist om te voorkomen dat er wildgroei of te grote ecologische druk op het gebied van bijvoorbeeld Eernewoude ontstaat, wat nu het geval is en nog steeds meer het geval dreigt te 73

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1990 | | pagina 37