hebben vervolgens ook in de commissie afgesproken dat er een methodiek wordt gevolgd waarbij wij steeds als er weer een fase is afgelopen in feite nog terug zouden kunnen, waarbij ik erken dat dat teruggaan natuur lijk naar mate de termijnen voortschrijden moeilijker zal worden. Bij de bouw van dit soort projecten is het gebruikelijk dat wij met name gedu rende de bouw de gedane investeringen en de rente daarover in feite activeren en pas in de begroting meenemen op het moment als de bouw gerealiseerd is. U zult dan ook in de meerjarenraming, in de begroting 1993 voor het eerst de lasten compleet zien geraamd. Hebben wij dan in het geheel geen middelen geraamd voor deze bedragen? Jazeker wel, met ingang van 1991 hebben wij een bedrag van 741.000,geraamd, structu reel om bedragen zoals hier genoemd te dekken. Wij hebben daarbij nog gezegd dat een deel van dat bedrag wellicht niet nodig zal zijn en als een soort onderuitputting alvast meegenomen wordt. Kortom voorzitter, ik denk dat er geen problemen zijn met de dekking van dit voorbereidingskre diet. De heer Brinks: Ik wil even opmerken, dat als er zo'n soort verkla ring in de begrotingswijziging had gestaan, ik hier helemaal niet over begonnen was. De Voorzitter: Aan de orde is de stemming. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 20 (bijlage nr. 267). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 21 (bijlage nr. 275). De Voorzitter: Aan de orde is Uitvoeringsprogramma Ontwikkelingssa menwerking 1991. Mevrouw Garms: Mijnheer de voorzitter, het Uitvoeringsprogramma Ontwikkelingssamenwerking 1991 is in de commissie reeds besproken. Mijn fractie zei toen met name dat zij het een nogal saai uitvoeringsprogramma vond dat weinig elan vertoonde. Ik heb toen ook toegezegd dat wij daar graag nog een keertje op terug zouden komen. In het uitvoeringsprogramma wordt de indruk gewekt dat activiteiten op het gebied van ontwikkelings samenwerking weinig leven onder de bevolking. Maar vorige week hadden wij overleg Commissie Ontwikkelingssamenwerking en daarvoor kregen wij een inventarisatie toegezonden van wat er door scholen, vrouwenorganisaties en andere soorten organisaties gedaan wordt op dit gebied. De uitkomst was bijzonder verheugend en zorgde er ook voor dat de stemming die er eigenlijk was ontstaan over het Uitvoeringsprogramma Ontwikkelingssamen werking wat bijgesteld diende te worden. Wat wel geconstateerd werd, ook 30 door mijn fractie, was dat het misschien noodzakelijk zou moeten zijn om de uitgangspunten zoals die vastgesteld zijn in 1985 voor het gemeen telijk beleid, eens herzien zouden moeten worden, dat wij opnieuw zouden moeten kijken of wij niet meer toe zouden moeten werken naar samenhangend gemeentelijk beleid. Dat maakt het tevens mogelijk om binnen gemeentelij ke kring te kijken of je met organisaties, met particulier initiatief kunt gaan samenwerken om op die manier de activiteiten onder andere met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking te herzien. Ik zou mij dat ook voor kunnen stellen op het gebied van vredesbeleid, op het gebied van mensenrechtenproblemen, etc. De gemeente zou daarin een duidelijk stimu lerende rol kunnen spelen. Ik zou daarom ook de volgende motie willen indienen: "De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 19 november 1990, overwegende: dat het gemeentelijk beleid met betrekking tot ontwikkelings samenwerking in 1985 is vastgesteld; dat het scala aan particuliere initiatieven op het gebied van ontwikkelingssamenwerking niet (geheel) past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid; - dat bovengenoemde intensieve samenwerking op dit gebied vertraagt, dan wel bemoeilijkt; dat maatschappelijke ontwikkelingen, zoals beschreven in de Nota Klaver Vier, dwingen tot een integrale aanpak van de Milieu, Vredes, Derde Wereld en Mensenrechtenproblematiek; besluit het gemeentelijk beleid met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking op korte termijn op bovengenoemde wijze te herzien." De motie is medeondertekend door mijn fractiegenoot de heer Brinks. (De Voorzitter: De motie maakt deel uit van de beraadslagingen. Dan wil ik tot slot nog een opmerking maken over dat wij in de commissie hebben uitgesproken dat wij vonden dat er weinig elan uit sprak. Van de week kreeg ik, omdat ik mijn collega de heer Brinks ver ving, het Plan van Aanpak van de Westerkerk onder de ogen. Ik zou mij heel goed voor kunnen stellen dat de gemeente stimuleert en er bij de mensen van de Westerkerk op aandringt om culturele activiteiten die gepland worden en die komen uit onder anderen ontwikkelingslanden hier naar Leeuwarden te halen. Het lijkt mij een uitstekende zaak om op die manier te zorgen dat dit meer onder de bevolking gaat leven, dat wij ook eens een keer iets uit een ander deel van de wereld laten zien. Ten slotte zou ik nog graag een suggestie mee willen geven. Op de huidige Harmonie staat een kunstobject. Ik zou absoluut niet willen pleiten om dat kunstobject op de nieuwe Harmonie te projecteren. Ik zou mij wel voor kunnen stellen dat bij de nieuwbouw van de Harmonie en het stadskantoor opnieuw gebruik wordt gemaakt van de 1%-regel of de iets minder dan 1%-regel, om een kunstobject juist uit dit soort landen hier mogelijk te maken. 31

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1990 | | pagina 16