"De raad van de gemeente Leeuwarden in vergadering bijeen op 19 no vember 1990, overwegende dat de nieuwbouwwoningplanning en -programmering 1991-1995, wat betreft het jaar 1991 in strijd is met: a. het uitgangspunt en de doelstelling, dat vooralsnog gestreefd moet worden naar de verhouding tussen huur- en koopsector van 1:1; b. het minimumpakket aantallen toegewezen woningen dat de rijksoverheid via de bodemcontingentenverdeling aan de gemeente heeft toegewezen; besluit: vast te houden aan het uitgangspunt dat in 1991 gestreefd moet worden naar de verhouding 1:1 voor koop- en huursector; en draagt het college op: om op korte termijn met nadere voorstellen naar de raad te komen, waarin het hierbovenstaande besluit uitgangspunt is en vooralsnog geen toezeggingen of toewijzigingen te doen die in strijd zijn met bovengenoemd besluit; en gaat over tot de orde van de dag, (De Voorzitter: De motie maakt deel uit van de beraadslagingen. De heer R. Terpstra: Wellicht omwille van de efficiëntie gelijk in de eerste ronde ons standpunt. De motie was bekend en heeft ons verrast, omdat in de commissie vergadering de D66-fractie zich akkoord verklaard heeft met de planning voor 1991, althans volgens de notulen. Zij hebben een voorbehoud gemaakt voor 1992. Ik begrijp dat de angst om de verhouding 1:1 niet te halen zo groot is, dat alsnog met deze motie gekomen is. Mijn fractie zal die niet steunen om de volgende redenen. De verhouding 1:1 voor de koop- en de huursector wordt geen geweld aan gedaan wanneer de 100 vrije sector woningen worden meegeteld. De aandacht die het ontwikkelen van lokaties voor deze vrije sector woningen krijgt, zal er zeker toe bijdragen dat dit aantal ook gehaald gaat worden. Daarbij is het niet mogelijk om de verhouding in een enkel jaar te bezien. Er moeten ook maar plannen zijn en bovendien zijn er in de afgelopen jaren aanzienlijke aantallen koopwoningen gebouwd. Er zijn een groot aantal woningen uit de sociale huursector verkocht en deze kunnen gelden als een vervanging van de premie-A-woningen. Als laatste geeft de nota Woningbouwbeleid overigens de verhouding 1:1 verkopen:huren als streven aan. De eerdergenoemde factoren geven aan dat deze niet als een vast gegeven gehanteerd kan worden. De heer Timmermans (weth.Voorzitter, de heer Schreuder heeft geconstateerd dat zijn fractie instemt met de voorgestelde contingent- aanvraag voor de woningverbetering in het programma van 1991. Ten aanzien van 1992 en volgende jaren maakt hij vooralsnog een voorbehoud en wil daar nader op terug komen. Ik denk dat het verstandig is daar nu gewoon 10 kennis van te nemen. Wat aan de orde is, is in eerste instantie natuur lijk de feitelijke vaststelling van het programma voor 1991. 1992 en volgende jaren moeten wij beschouwen als een doorkijkje, waarbij ik constateer dat het effect van deze planning en programmering meer een interne prioriteitsstelling is dan dat het een feitelijke doorwerking heeft in de richting van het departement. Dat laatste is spijtig, maar wel werkelijkheid. Dus wou ik daar voor wat betreft de woningverbetering op dit moment niet verder op ingaan. De heer Schreuder heeft daarnaast het verzoek gedaan of met betrek king tot de aanpassingen van bejaardenwoningen en het materiaalgebruik bij de bouw, daar nog eens even van gedachten over kan worden gewisseld in de commissie. Dat lijkt mij geen probleem. Dan de nieuwbouw, daarbij doet hij de opmerking dat daar toch op dit moment vrij grote leegstand is. Tegelijkertijd constateert hij ook dat er sprake is van een toename van het aantal woningzoekenden. Zijn vrees is toch nadrukkelijk dat er een te grote leegstand komt, zeker ook gelet op de aantallen woningen die de laatste jaren zijn gebouwd. Tege lijkertijd kunnen wij constateren dat het aantal inwoners in de gemeente slechts zeer beperkt toeneemt. De conclusie zou kunnen zijn dat de leegstand dus zou moeten groeien. Dat laatste is niet waar. Het is een gegeven dat er in de Leeuwarder woningmarkt inderdaad sprake is van frictie tussen de vraag en het aanbod, hetgeen er toe leidt dat op onderdelen van onze markt, namelijk de dure huurwoningen in de sociale huursector en de grotere meergezinswoningcomplexen, met name de maison nettes en de appartementen, die structurele leegstand bestaat. Overigens constateer ik dat ondanks de door de heer Schreuder aangegeven groei van het aantal woningen en de beperkte groei van het aantal nieuwe inwoners, toch de gemiddelde leegstand langzamerhand daalt. Weinig, maar je kunt niet zeggen dat wij op de verkeerde weg zijn. Ten aanzien van de constatering van de heer Schreuder dat er sprake zou zijn van massale sloop in Lekkumerend, kan ik mij haast niet voor stellen dat ook maar iets in die richting in de nota staat. Ik constateer wel dat wij ten opzichte van een aantal jaren geleden inderdaad gecon fronteerd worden met voornemens/wensen vanuit de markt in dit geval de corporaties - die nadrukkelijk de discussie sloop danwel verbetering aan de orde stellen. Ik constateer ook dat wij behalve de Meenthe natuur lijk recent ook - ik dacht met instemming van de D66-fractie - akkoord zijn gegaan met een gedeeltelijke sloop van een aantal woningen aan de Ar chipelwegHet is reëel dat je niet helemaal zult ontkomen aan de mogelijkheid dat wij sloop zullen moeten overwegen. Er wordt in dit land nauwelijks aan vervanging van woningen toegekomen, want als je ziet hoeveel woningen er gemiddeld worden vervangen, betekent dit dat je de woningen gemiddeld zo'n 150 jaar oud moeten worden, wil je in de sfeer van tijdige vervanging blijven zitten. Met andere woorden het gaat bepaald niet aan om te zeggen dat er massale sloop is, laat staan dat er voor Lekkumerend ook maar één uitspraak wordt gedaan in die richting. Het gaat relatief om zeer geringe aantallen vervangende woningen. Dus de vrees van de heer Schreuder is, denk ik, niet terecht wat dat betreft. Ten aanzien van de discussie over de bouwplannen 1990 denk ik dat 11

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1990 | | pagina 6