Waar het ook maar enigszins mogelijk is, zullen zij betrok
ken moeten worden bij één en ander. Zij zijn per slot van
rekening de dragers van de vernieuwing van het onderwijs.
Een zware taak, die om faciliteiten vraagt.
Mijnheer de voorzitter, verontrust zijn wij over de uitvoe
ring van de laatste fase van het Herenakkoord. Het gaat
daarbij om de overdracht van het Van Hallinstituut naar
Leeuwarden. Uit allerlei signalen wordt duidelijk dat men
op de vertragingslijn zit in Groningen. Welke stappen
onderneemt het college op dit moment om dit instituut, dat
van groot belang is bij de herschikking van het agrarisch
onderwijs, toch op tijd in Leeuwarden te krijgen?
Leeuwarden is voortvarend gestart met de uitvoering van de
sociale vernieuwing. Dat heeft als nadeel dat je veel zelf
moet uitvinden. Ondanks dat zijn de eerste resultaten rede
lijk positief. Het functioneren van de banenpool is voor
verbetering vatbaar en met de wijkorganisaties verloopt de
samenwerking moeizaam. Mensen maken democratie en dat bete
kent dat participatie niet af te dwingen is, zeker niet bij
buurt- en wijkorganisatiesIn dit licht beschouwd is
sociale vernieuwing niet alleen maar een zak met geld,
neen, het is vooral ook gericht op procedures. Samenwerking
met buurten en wijken dwingt de gemeente ook tot een kri
tisch bekijken van de eigen organisatie. Nu zien wij een
naar binnen gerichte organisatie; burgers moeten zich aan
passen aan interne procedures, waarbij met name de afstem
ming in de projectgroep sociale vernieuwing onnodig veel
tijd lijkt te kosten. Een cliëntgerichte organisatie past
interne procedures aan. Aan de wensen en verwachtingen van
burgers. Er zal gestreefd moeten worden naar wijkteams bin
nen de eigen organisatie. Van belang is verder om het tempo
van planning en uitvoering van leefbaarheidsplannen zodanig
hoog te houden dat bewoners en vrijwilligers niet teleurge
steld afhaken.
Het streven naar verdere integratie van stadsvernieuwing,
stadsbeheer en sociale vernieuwing kan een logische volgen
de stap zijn bij een projectmatige aanpak. Deze samenbunde
ling van activiteiten vereist een optimale samenwerking en
afstemming van taken binnen het gemeentelijk apparaat. Het
lijkt de D66-fractie verstandig om eerst de nodige ervaring
op te doen met kleinschalige projecten.
Mijnheer de voorzitter, een woord van dank is op zijn
plaats aan al diegenen in het apparaat, die zich ook het
afgelopen jaar hebben ingezet voor de belangen van de
gemeente Leeuwarden. 1992 dat ook nog eens het
Columbusjaaris wordt een moeilijk jaar. Een uitdaging
voor de politiek.
Dank u wel
40
De heer De Beer: Mijnheer de voorzitter, in de algemene
beschouwingen van 1988 heb ik namens de WD-fractie gespro
ken over het belang van de versterking en de uitbouw van de
centrumpositie van Leeuwarden. Toen (1988) heb ik geconsta
teerd namens mijn fractie dat er niets was gebeurd op het
gebied van pr-beleid en dat het hoog tijd was om daar zo
snel mogelijk een begin mee te maken.
Hoofdpunten waren coördinatie en organisatiestructuur. Nu
(bijna 1992) is het triest te moeten constateren dat wij
nog even ver zijn en dat B. en W. niet in staat zijn
geweest om de meest betrokkenen (vertegenwoordigers uit de
diverse organisaties, vertegenwoordiging van de Kamer van
Koophandel en uit het onderwijs) aan de tafel te krijgen en
ook is er helaas nog geen pr-plan.
Bij bestuurlijke vernieuwing moet gekeken worden naar:
bestuurlijke effectiviteit;
de doelmatigheid van de verdeling van het bestuur en
de delegatie naar de verschillende niveaus;
de betrokkenheid van de burger,
terwijl ook aangegeven zal moeten worden wat de voor
delen en verbeteringen zijn.
Wat de bestuurlijke effectiviteit betreft, kunnen wij kort
zijn. Gezien de problemen aan de top van enkele diensten
blijkt dat dit nog lang niet goed functioneert. In dit ver
band is het ook onaanvaardbaar dat er sinds 25 april j.l.
geen reguliere vergadering van de commissie Gemeentelijk
muziekinstituut Leeuwarden is geweest. Gezien de ontwikke
lingen zou er juist in deze periode meer overleg tussen B.
en W. en commissieleden moeten zijn geweest.
Ten aanzien van de verhouding burger-overheid wordt het
steeds gebruikelijker deze verhouding te enten op die tus
sen klant en dienstverlening. Deze vergelijking is slechts
geldig voor één aspect van het overheidswerk, namelijk de
feitelijke uitvoering van diensten.
In de totaliteit van de omgang tussen burger en lokaal
bestuur - te denken valt aan het maken van beleid, het
sanctioneren daarvan en de evaluatie - is de genoemde voor
stelling misleidend. De klant is koning, maar de klant
behoort niet tot de winkel waar hij koopt. In de gemeente
winkel is de burger niet alleen klant maar maakt hij ook
deel uit van diezelfde winkel; met andere woorden de burger
maakt deel uit van ons staatsbestel. De overheid mag daarom
hogere eisen stellen aan de burger dan een winkelier aan
zijn klanten.
Een ander groot verschil is dat de klanten elkaar niet in
de weg zitten, in tegenstelling tot de situatie overheid-