het niet concurrerend en kunnen wij dit als promotie- en acquisitiebeleid naar buiten brengen. Ik kom bij wethouder Vlietstra. Onze motie om voor het basisonderwijs een bestuursvorm ex artikel 61-commissie in de toekomst te verkrijgen, hadden wij eigenlijk als een logische stap gezien in verband met het recente besluit over het voortgezet onderwijs en wat betreft de criteria decentralisatie, democratisering, betrokkenheid enz. Wij hebben op 11 november j.l. in de Commissie Onderwijs en Samenlevingszaken bij de behandeling van het beleidsplan hier in de\ze zaal ook aangekondigd dat onze fractie met voorstellen zou komen. De wethouder heeft toen letterlijk gezegd: "Ik wacht uw voorstellen af". Dus dat is bij deze dan gebeurd. Zij verwijst naar een eerdere discussie die er geweest is over de schaalvergroting, zij heeft toen eigenlijk toegezegd dat wij die discussie zouden krijgen. Maar heb ik de wethouder goed begrepen dat zij het volgende heeft gezegd: ik wil het wel, maar het is mij nu nog wat te vroeg, wij willen die richting wel uit. Dus als ik het dan weer goed vertaal, kan die motie beleidsonder steunend zijn en spreken wij wellicht over een limiet van een datum. Als de wethouder dan zegt, de datum die er in wordt genoemd namelijk "deze raadsperiode" is niet te realiseren, dan hoor ik dat graag. Anders vind ik dat de intentie van de motie en de intentie van de wethouder op een en dezelfde lijn liggen. Dan zou ik zeggen, dan zijn wij uit de problemen en kan de motie als beleidsondersteu nend werkenIk hoor dat graag van de wethouder(Mevrouw Vlietstra: Ik wil graag uitleg geven voordat daar misver standen over ontstaan. Als de heer Bilker zegt: ik wil het wel maar het is mij nog te vroeg, is mij niet helemaal dui delijk wat hij met "het" bedoelt. Ik heb gezegd in eerste termijn dat gezien de veranderingen die er op dit moment aan de hand zijn in het onderwijs - ik heb als voorbeelden genoemd autonomievergroting, schaalvergroting, een ander bekostigingsstelsel en zo kun je nog een aantal noemen - dat tot consequentie zal hebben dat de scholen zelfstandi ger zullen worden, dat de verhouding tussen bestuur en school verandert etc. en dat wij die discussie moeten gaan voeren. Dat heb ik gezegd in eerste termijn. Ik heb ook gezegd, dat wij die discussie niet moeten belasten met een uitspraak van de raad nu, omdat - mevrouw De Haan heeft dat ook nog een keer gemeld - nóch in de scholen, nóch in de GMR, nóch in de medezeggenschapsraden, nóch in het direc teur enover leg ooit over dit punt gesproken is. Ik denk dat het heel onverstandig zou zijn als wij nu vanuit de raad op voorhand zo'n duidelijke uitspraak op zo'n discussie gaan leggen. Als de heer Bilker bedoelt met "het" dat hij vindt dat wij de discussie moeten voeren, dan ben ik het met hem eens. Als hij bedoelt met "het" dat ik ook kies voor een artikel 61, dan ben ik het niet met hem eens, want die keus 122 kunnen wij op dit moment nog niet maken. Ik denk dat wij de zaak zorgvuldig af moeten wegen, dat wij met alle betrokke nen moeten overleggen en dat wij pas dan een keus kunnen maken. Ik heb gezegd dat ik het niet uitsluit dat wij tot zo'n keuze komen, maar dan wel op basis van een discussie die met alle betrokkenen gevoerd wordt en niet op basis van een motie. Dat lijkt mij hoogst onverstandig.(De heer De Jong: Voorzitter, ik denk dat in onderwijskringen en ook in het basisonderwijs men toch al langer op de hoogte is van allerlei ontwikkelingen die plaats vinden, ook naar een meer zelfstandige positie toe en naar een andere bestuurs vorm. Ik denk dat dit al een aantal jaren leeft. Het zou mij vreemd overkomen dat als de raad hier vanavond een besluit zou nemen tot die artikel 61-constructie, dat als een donderslag bij heldere hemel zou komen. Of heb ik het verkeerd.) (Mevrouw Vlletatra.: Ik denk dat de heer De Jong dat inderdaad verkeerd heeft. Die discussie is hier in Leeuwarden op het niveau van de scholen nog nooit gevoerd Ik denk dat het doen van zo'n uitspraak nu in feite ook haaks staat op de intenties van de D66-fractieDe heer De Jong wil dat betrokkenen meer in staat zijn om zeggenschap te hebben over alles wat met die school te maken heeft. Vervolgens maakt hij dit op een heel cruciaal punt onmoge lijk. Nogmaalsik sluit niet uit dat het daartoe komt, maar ik denk dat je daar de koninklijke weg bij moet vol gen.) Als ik het goed begrijp, zegt de wethouder eigenlijk: ik wil wel toezeggen dat die discussie er komt met daarin de mogelijkheden die er op dit moment voorhanden zijn, een ex artikel 61 commissie, wellicht ook een stichtingsvorm - want ik heb begrepen dat de landelijk discussie al verder is - openbare scholen in een stichtingsvorm te gieten, het zij de situatie te handhaven zoals die nu is. Dat soort discussies moeten wij dus voeren. Waar gaat die discussie dan over? (Mevrouw Van Ulzen: Die vraag is al eens eerder gesteldToen heeft de wethouder al uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij geen stichting wilde en de wethouder heeft ook al gezegd dat de discussie er aan zit te komen.) (Mevrouw VlletatraIk heb zeker al drie keer toegezegd dat wij deze discussie zullen gaan voeren, ik wil dit nog wel een vierde keer toezeggenIn die discussie moeten alle mogelijkheden op tafel komen. Er zijn inderdaad sommigen die denken dat een stichtingsvorm ook een vorm van openbaar onderwijs is. De Onderwijsraad heeft gezegd dat dat niet het geval is, dat is in strijd met de Grondwet. Ik denk dat dat een alternatief is dat minder voor de hand liggend is, maar de discussie gaat wat mij betreft gevoerd worden. Ook zonder motie van de CDA-fractieIn die discussie gaat het dus over de relatie schoolbestuur-school en gaat het over welke bevoegdheden leg je op welke plekken. Dat is een logisch gevolg van een aantal ontwikkelingen die in het onderwijs in gang gezet worden. Maar over de uitkomst daar van vind ik dat wij niet op voorhand uitspraken moeten 123

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1991 | | pagina 63