is van ziekte voordat het ouderschapsverlof plaat vindt, je
kunt spreken over het heeft nog niet plaats gevonden, dus
is er geen ouderschapsverlof. Maar mijn angst zat hem juist
in de brief van 4 juli j.l. van het College van Arbeidsza
ken. Daar staat letterlijk: "Het College van Arbeidszaken
heeft besloten om de tekst te laten zoals die is", en dat
staat haaks op wat de wethouder nu zegt. Er vindt ook in
die situatie dus geen opschorting van verlof plaats. Dat is
een nadere uitleg bij artikel 5, lid 2. (De heer Koopmans
(weth.): Als de verordening luidt dat er sprake moet zijn
van ziekte gedurende het ouderschapsverlof dan kun je daar
moeilijk van spreken als iemand voor dat dat verlof ingaat
ziek is. Dus ik denk dat het probleem er niet is.)
De heer Den Oudsten: Wij hebben deze verordening in de
commissie aan de orde gehad. Toen is hetzelfde probleem ook
op tafel geweest. De wethouder heeft toen gezegd: laten wij
nog eens even informeren bij het College van Arbeidszaken
om te kijken hoe die zaak zich daar heeft ontwikkeld en hoe
men er daar tegen aan kijkt, dan zullen wij op grond daar
van besluiten of de verordening voor onze situatie moet
worden aangepast of niet. Nu zegt de wethouder, op grond
van dezelfde tekst die wij toen aan de orde hadden: er is
eigenlijk niets aan de hand. Dat begrijp ik niet, want zijn
argumentatie is nu namelijk 180° anders dan die hij toen
had
De heer Koopmans (weth. Voorzitter, ik denk dat de heer
Den Oudsten zich toch vergist. Bij de behandeling in de
commissie is er van verschillende kanten op aangedrongen in
het geheel niet de opschortende werking in verband met
ziekte geldend te laten zijn; als men ziek wordt dan moet
inderdaad het ouderschapsverlof opschorten. Ik heb toen
gezegd, dat ga ik mee terugnemen naar het college. Wij gaan
er daar eens naar kijken, wij gaan eens informeren bij het
College van Arbeidszaken. Het college is tot de conclusie
gekomen dat wij de regeling over zouden nemen zoals wij hem
hebben toegeleverd gekregen via het College van Arbeidsza
ken. Nu komt de heer Schadé met een specimum van de uitzon
dering, die volgens mij helemaal niet van toepassing is.
Een dergelijke casus valt niet onder deze regeling, dan
hoeft er niets opgeschort te worden.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming.
42
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van b. en w.
Punt 43, 44 en 45 (bijlage nrs. 92, 106 en 81).
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig
de voorstellen van b. en w.
Punt 46 (bijlage nr. 117).
De Voorzitter: Aan de orde is wijzigen van de concernbe
leidsbegroting voor het dienstjaar 1992.
Het was mijn voornemen u te zeggen dat aangezien op de
wijziging van de concernbegroting bladzijde 9 punt 2 Zon
dagsmarkt staat, dat er af zou moeten omdat dat nog in de
Commissie Cultuur, Sport en Recreatie moet, daar is dit
namelijk voor geagendeerd. Thans heeft wethouder Vlietstra
het woord over hoe het in werkelijkheid zit.
Mevrouw Vlietstra: Voorzitter, ik kan mij voorstellen dat
hier enige verwarring over is ontstaan. Ik heb begrepen dat
door een aantal raadsleden daar vragen over zijn gesteld.
Het punt staat ten onrechte geagendeerd voor de commissie
vergadering van a.s. woensdag. De verordening omtrent het
Fonds Toeristisch Beleid zegt namelijk dat het college
besluiten kan nemen over aanwending van middelen uit het
fonds en dat de commissie er over geïnformeerd wordt. Ten
onrechte is er bij dit punt vanuit gegaan dat de commissie
om advies gevraagd wordt, dat is niet het geval. Wat dat
betreft zal de commissie geïnformeerd worden, dat is al
gebeurd middels de stukken. Dat betekent dat wij dit punt
hier op de agenda kunnen handhaven. Ik zou hier ook voor
willen pleiten, omdat het betekent dat de Dienst Stadsbe
heer dan ook verder kan met de voorbereiding van de zon
dagsmarkt. Anders moeten wij een maand wachten tot de
volgende raadsvergadering om het krediet beschikbaar te
stellen. Dat is de reden waarom dit alsnog gehandhaafd kan
blijven.
De heer Greving: Ik wil graag bij het onderdeel zondags
markt van de wijziging van de concernbeleidsbegroting
geacht worden te hebben tegengestemd.
43