is bepalend voor de ruimtelijke beleving, dat is ook de reden
dat er sprake is - vanuit die filosofie terecht - van een
fors gebouw dat de ruimtelijke doorgaande karakter van de
straat wil doorbreken.
Dat is een keuze geweest. Het is duidelijk dat het college
dat niet een juiste benadering vindt. Niet alleen het colle
ge, ook anderen hebben daar uitspraken over gedaan.
Primair dient te zijn het doorgaande karakter van de ruimte
lijke weg, secondair de relatie tussen de twee museale delen.
Maar het gaat hier om een belangrijke bovenlokale functie en
dat mag in het ruimtelijk beeld, zoals dat wel meer geldt
voor belangrijke bovenlokale functies, tot uitdrukking komen.
Dus zoals de heer Terpstra terecht heeft geformuleerd, bete
kent primair niet dat je bij uitsluitsel alle andere rich
tingen of relaties moet ontkennen, in tegendeel je moet het
alleen zodanig ruimtelijk vorm geven dat er sprake is van een
heldere in de ruimte tot uitdrukking komende relatie.
Voorzitter, dat betekent dat ik bij de opmerkingen van de
heer Heins kom, mede ook naar aanleiding van het gegeven dat
zowel de heer Heins als de heer Schreuder en de heer Krol
spreken over de positie van de raad.
Ik heb getracht in de commissie aan te geven dat in het
voorstel van het college niet sprake is van een compromis of
dat de randvoorwaarden erbij gesleept zijn, zoals de heer
Heins dat geformuleerd heeft en dat de raad dus buiten spel
is gezet. Wat ik constateer is dat wij niet gereageerd hebben
op het plan. Wij hebben wel een argumentatie aangegeven
waarom naar onze mening dit plan zo niet kan - ik heb daar al
iets van gezegd - en vervolgens precies gedaan wat wij altijd
doen, namelijk de stedebouwkundige randvoorwaarden vastleg
gen. Dat is gebruikelijk in bestemmingsplannen. Niets meer,
maar zeker ook niets minder. Stedebouwkundige randvoorwaarden
zijn in wezen niets anders dan de uitgangspunten formuleren
die daarna hun vertaling krijgen in het juridische plan, het
bestemmingsplan. Het is onze taak om dat ook zo vroeg moge
lijk te doen. Het kan niet zo zijn dat de gemeenteraad, ook
het college in feite, per bouwplan gaat beoordelen of wij het
er mee eens zijn of niet. Wij moeten richtlijnen aangeven; zo
is dat wettelijk geregeld. Dat is niet voor niets gebeurd.
Wij moeten aangeven wat binnen de stedebouwkundige ontwik
keling van een bepaald gebied als acceptabel, als wenselijke
ontwikkeling wordt voorgestaan.
De heer Heins zegt dan vervolgens: wat hier gebeurt is dat er
per incidenten wordt gereageerd, er is geen nieuwe visie op
de stad. Hij zegt: er moet een nieuwe visie over de stad
komen. Wat de inhoud van die visie is, laat hij volstrekt in
het midden, afgezien dat het niet meer per incident mag. Dan
worden voorbeelden naar voren gehaald als het pleinafsluitend
18
gebouw. Dat zou een incident zijn geweest. Daar is met volle
dige instemming van de PAL-fractie gewerkt aan een meervoudi
ge opdracht, waarin de conclusies die daar stedebouwkundig
gezien zijn getrokken ook met volledige instemming van de
PAL-fractie zijn overgenomen. Kortom, inhoudelijk zijn er
geen argumenten tegen die werkwijze. Bovendien is die werk
wijze passend in de benadering die wij in algemene zin voor
de stad hanteren. Datzelfde geldt natuurlijk ook voor de
ontwikkeling van de woonbebouwing rond de Bonifatiuskerk.
Samenhangend met de ontwikkeling van het bestemmingsplan
ontwikkelen wij uitgangspunten waaraan particulieren, anderen
dan de gemeente, hun plannen kunnen toetsten en binnen die
randvoorwaarden hun plannen kunnen ontwikkelen. Met andere
woorden, voorzitter, ik denk dat de gebruikelijk gang van
zaken is dat wij onze verantwoordelijkheid nemen met het
stellen van stedebouwkundige randvoorwaarden voor het maken
van bestemmingsplannen. Wij wachten met elkaar tot er planne
tjes komen en gaan dan vervolgens met elkaar bekijken of dat
plannetje ons bevalt of niet bevalt.
De heer Schreuder vraagt of het niet mogelijk is te komen met
een nader uitgewerkt plan wat al dan niet past, maar wat dan
zonder beperkingen aan de raad moet worden voorgelegd. Ik
realiseer mij heel goed - dat is ook een opmerking in de
richting van de CDA-fractie - dat het kiezen in deze kwestie
heel lastig is, omdat je je ruimtelijk moet voorstellen wat
de consequenties zullen zijn van een luchtbrug. In die zin
begrijp ik best de afhoudendheid van: moeten wij hier zonder
meer mee instemmen? Toch denk ik dat wij op velerlei terrei
nen in de stad bestemmingsplannen maken, ook in de histo
rische binnenstad, waar wij heel nadrukkelijk aangeven wat de
massa is, wat de lokatie van functies is, waar dat is ge
beurd, zonder te weten hoe dat zich nu precies gaat vertalen
in een architectonisch plan. Er is dus niet aprake van een in
essentie afwijkende situatie, waar de besluitvorming feite
lijk behoort aan het college als het gaat om de afweging van
een concreet bouwplan, voor het verstrekken van een vergun
ning. Het is uiteraard ook zo dat de gemeenteraad wordt
betrokken bij het nemen van een voorbereidingsbesluitIk
denk toch dat wij ons dat moeten realiseren, dat heb ik ook
geprobeerd in de commissie aan te geven, om nu te zeggen
tegen particulieren - in dit geval Fries Museum - u ontwik
kelt maar een nieuw plan en wij behouden ons alle recht voor
om te zijner tijd te bezien of het ons bevalt of niet bevalt,
ik denk dat dat een stap te ver is. Ik denk dat er ruimte
moet zijn om het plan met elkaar te bespreken, om daar voor
keuren of afkeuren aan te verbinden. Op voorhand nu zeggen
van, wij weten nog niet of het per definitie onmogelijk is of
mogelijk is dat er een luchtbrug komt, die bevoegdheid willen
19