ken, dus ik mag daarvan uitgaan merk ik.
De drie sprekers hebben een aantal punten aan de orde ge
steld.
Ik begin bij mevrouw Waanders.
Zij heeft haar zorg uitgesproken over de voortgang van het
1000-banenplan. Door collega Janssen is een evaluatie aange
kondigd van het 1000-banenplan. Uiteraard komt die in de
commissie aan de orde. Of dat leidt tot een aanpassing in die
zin dat het aantal te halen banen bijgesteld moet worden, zou
ik graag wethouder Janssen willen vragen. Hij kan daar iets
over zeggen, want dat weet ik niet exact.
Positief is, zegt mevrouw Waanders, dat de cirkel zorg die
vorig jaar wat onderbedeeld was in resultaat nu behoorlijk
bijgetrokken is en dat ook in die sector de nodige activitei
ten ontwikkeld zijn.
Het is niet verwonderlijk, zegt zij, dat er in het beleidska
der weinig nieuws zit. Ik denk dat dat juist is en dat dit op
zich ook een goede zaak is. Ik heb in de commissie ook gezegd
dat het raar zou zijn als wij nu een geheel andere lijn in
zouden zetten dan vorig jaar in het beleidskader het geval
was. De uitvoeringsprogramma's zijn kort voor de zomervakan
tie vastgesteld. Het is dus inderdaad zo dat er nog maar een
maand of vijf aan de uitvoering daarvan gewerkt wordt en het
is dus inderdaad logisch dat die lijn in dit beleidskader ook
terug te vinden is. De verdeling van de middelen is een
andere dan vorig jaar, omdat met name de cirkel zorg, die
vorig jaar wat minder bedeeld werd, nu naar ons idee op de
zelfde manier zou moeten scoren in de verdeling van de midde
len als de twee andere cirkels.
De vaart is er uit, wordt soms gezegd. Ik ben blij dat me
vrouw Waanders zegt dat zij die mening niet deelt. Ik deel
die mening ook volstrekt niet. Wie het voortgangsprogramma
leest en wie ook de afgelopen maanden gezien heeft wat er aan
nieuwe activiteiten is gestart, kan alleen maar tot de con
clusie komen dat er behoorlijk wat van de grond gekomen is.
De heer Biemans zegt terecht dat er bij de mate waarin je
verwachtingen had van sociale vernieuwing ook een beetje
rekening gehouden moet worden met het startpunt. Het is beter
om te waarderen wat er op dit moment al van de grond gekomen
is, dit ook in de richting van de mensen die zich daar dage
lijks volop voor inzetten, dan stil te staan bij wat er
allemaal nog niet gebeurd is. Uiteraard is dat laatste ook
belangrijk, maar ik denk dat het in die volgorde zal moeten.
Als wij doorgaan zoals wij nu bezig zijn, heb ik er alle
vertrouwen in dat er de komende jaren op dit beleidsterrein
nog veel van de grond zal gaan komen. Ik heb in de commissie
gezegd, ik wil dat nog wel een keer zeggen, dat naar mijn
12
idee sociale vernieuwingsbeleid niet iets is dat je in twee
a drie jaar afrondt, maar dat je daar zeker een aantal be
leidsperioden zeer intensief mee bezig zult moeten zijn.
Blijvende aandacht is noodzakelijk, dat ben ik van harte met
de heer Biemans eens. Het voortdurend stimuleren van de
betrokkenheid, met name van mensen in de stad moet daar heel
uitdrukkelijk onderdeel van blijven uitmaken. Hij verwijst in
dat verband even naar een onderzoek van Divosa. Overigens is
dat onderzoek al weer bijna een jaar oud. Het is in de maan
den januari-februari van dit jaar gehouden en in maart gepre
senteerd, nu zijn wij bijna weer zo ver. In die zin zie ik
dat onderzoek ook als een momentopname. Het zou aardig zijn
om zo'n onderzoek jaarlijks of tweejaarlijks te herhalen om
te kijken of er ook een voortschrijding in zit. In januari-
februari was het zo dat 50% van de mensen zei dat zij eigen
lijk nog niets gehoord hadden van sociale vernieuwing. Me
vrouw Waanders noemt dat teleurstellend, je zou het ook om
kunnen draaien en zeggen dat bijna 50% er dus al wel iets van
heeft gehoord, terwijl wij nog niet zo verschrikkelijk lang
bezig zijn. Maar ik ben het met haar eens, die 50% moet
verder omhoog en ik zou het persoonlijk toejuichen - wij zijn
daar ook wel naar aan het kijken - om zo'n onderzoek gewoon
nogeens een keer te doen en te kijken of de bekendheid en ook
de betrokkenheid toegenomen is.
Veel mensen zijn best bereid iets te doen, dat was één van de
positieve uitkomsten van dat onderzoek. Mevrouw Waanders doet
de suggestie om in de commissie eens te discussiëren over hoe
dat zou kunnen toenemen. Dat lijkt mij prima. Overigens denk
ik dat je dat niet alleen in de commissie zou moeten doen,
maar dat je dat op allerlei plekken in de stad zou moeten
doen. Maar de suggestie om dat ook in de commissie te doen
lijkt mij heel waardevol, want met haar ben ik van mening dat
het bepaald niet positief overkwam dat nog geen 50% van de
raadsleden die enquête teruggestuurd heeft. In Slochteren lag
dat nota bene op 100%. Dat zegt misschien iets over de manier
waarop onze raad bij het geheel betrokken is. U hebt allemaal
thuis een enquêteformulier toegestuurd gekregen, net als dat
in Slochteren gebeurd is, en ik denk dat je van raadsleden
mag verwachten dat zij zo'n formulier ook terugsturen, tenzij
zij vinden dat een dergelijk onderzoek geen belang heeft. Dus
in die zin lijkt het mij heel goed om in de commissie die
discussie met raadsleden over hun betrokkenheid en de ideeën
die daar wellicht over leven, weer eens op te pakken.
Ik kom bij mevrouw Garms.
De discussie die wij vorig jaar gevoerd hebben, herhaalt zich
eigenlijk. Mevrouw Garms zegt dat er te veel zaken zijn in
het kader van kerntaken en bezuinigingen, die wij eigenlijk
zouden moeten scharen onder het begrip "flankerend beleid" op
13