toekomst aan het Gemeentelijk Muziekinstituut, waarbij ik
toen een bevredigend antwoord heb gekregen. Waar wij wel nog
wat moeite mee hebben is de situatie rond de Bult, waarbij op
een gegeven ogenblik zoals het lijkt een aanzienlijk beroep
wordt gedaan op de financiën binnen Welzijn. In hoeverre
hebben in de toekomst de resultaten die daar geboekt zijn nog
invloed op de situatie zoals die nu wordt voorgesteld door
het Gemeentelijk Muziekinstituut. Dat zou ik graag willen
weten.
De heer Hoogcarspel: Voorzitter, ook de PvdA-fractie vindt
het een goede zaak dat de dienstcommissie van het Gemeente
lijk Muziekinstituut hier zo positief aan mee heeft gewerkt.
Het leidt tot een soort supermarkt van kunstzinnige vorming,
alle vormen die in Leeuwarden zijn, zijn in één instituut
ondergebracht, waarbij bovendien allerlei efficiency-voorde
len kunnen worden behaald. Mogelijk een gezamenlijke automa
tische administratie, de overheadkosten kunnen gedrukt wor
den, maar bovendien is het ook naar buiten toe natuurlijk een
voordeel dat de amateuristische kunstvorming in één instituut
is ondergebracht.
Wij zijn het niet eens met wat mevrouw Waalkens heeft gezegd
over de aanpassing van de tarieven. Ik denk dat er uit een
rechtvaardigheidsbeginsel best gedifferentieerd kan worden
naar de tarieven, zodat zij die over een goed inkomen be
schikken meer betalen dan de mensen met een lager inkomen
voor wie het moeilijk is om hieraan mee te doen. Dit maakt
het gemakkelijker voor alle inkomensklassen om aan de muzika
le vorming mee te doen.
Zorg hebben enkelen van mijn fractie dat door het verhogen
van de tarieven een aantal deelnemers, voor wie het minder
mogelijk is om hieraan deel te nemen, zullen afvallen. Dat
zou dan betekenen dat de inkomsten van het Muziekinstituut
niet zodanig zullen zijn alB wij begroot hebben. Ik wil er in
het bijzonder aandacht van het college voor vragen om dat
goed in de overwegingen mee te nemen en bij de begroting hier
een aantal procenten voor te reserveren.
De heer Brinks: Voorzitter, de zorgen die de heer Hoogcarspel
heeft ten aanzien van de deelname van het aantal mensen van
verschillende inkomenscategorieën delen wij ook. In de com
missie ben ik evenwel akkoord gegaan met het voorliggende
stuk. Ik heb toen in eerste instantie gezegd dat wij erg blij
zijn met de samenwerking van drie verschillende instellingen
voor kunstzinnige vorming. Ik ben ook akkoord gegaan met de
tarieven zoals die voorgesteld werden. Daarbij ging ik uit
van èn een maximaal tarief èn een hogere bijdrage voor ieder
12
een en dat de verschillende schijven die er in de bijdragere
geling waren (9) terug gebracht zouden moeten worden naar 5.
Uitgaande van die vooronderstellingen kom je inderdaad uit
bij de tarieven zoals die er nu liggen. Later, zowel in de
fractie als in de steunfractie, hebben wij er opnieuw over
gepraat en toen is de opmerking gekomen of die uitgangspunten
nu eigenlijk wel kloppen. Moet je een aantal zaken"zo vast
zetten zoals die in de raadsbrief vastgezet worden. Die
uitgangspunten werden vooral ter discussie gesteld omdat het
laagste tarief procentueel veel meer stijgt dan het hoogste
tarief. Dat geldt dan voornamelijk voor de individuele en de
groepslessen voor instrumenten en voor vocaal. Bijvoorbeeld
het laagste tarief bij de individuele lessen stijgt 34%, het
hoogste tarief stijgt 18%. Ik denk dat een verschil van 16%
tussen die twee stijgingspercentages eigenlijk een veel te
groot verschil is. Wij denken dat dat een oneerlijke verde
ling is van de pijn die veroorzaakt wordt door een noodzake
lijke tariefstijging. Wij vinden dan ook dat het uitgangspunt
eigenlijk zou moeten zijn: de verschillende inkomensgroepen
betalen procentueel evenveel meer aan de tariefstijging, dus
zowel de laagste als de hoogste een gelijk percentage. Toen
hebben wij gekeken naar wat nu eigenlijk de oorzaak is het
verschil in percentages. De oorzaak van het verschil ligt hem
vooral in het feit dat je in de bijdrageregeling gaat van 9
schijven nu naar 5 schijven straks bij het tarief. Met andere
woorden, je gaat van een fijnmazige bijdrageregeling naar een
grofmazige bijdrageregeling. Dat daarin bepaalde mensen
procentueel meer zouden moeten bijdragen dan anderen is denk
ik een logisch gevolg, maar je kunt je wel afvragen of dat
ook een terecht gevolg is. Als je ervan uitgaat dat iedereen
zoveel mogelijk deel zou moeten kunnen nemen aan het muziek
onderwijs en dat dat net zo goed geldt voor de laagste inko
mensgroepen als voor de hoogste, dan moet je ook proberen om
de procentuele verhoging van het tarief dat men op dit moment
betaalt gelijk te stellen voor alle groepen. Dan is er dus
maar één mogelijkheid, dan moet je de oorzaak wegnemen. Dan
gaat het vooral om de tariefvoorstellen onder punt 7a en 7b
en 8a en 8b. Wij denken dat je niet uit moet gaan van een
grofmazige bijdrageregeling, maar dat je de fijnmazige bij
drageregeling, zoals die nu gehanteerd wordt, om moet zetten
op een zodanige manier dat het geaccepteerd wordt door het
rijk. Want de huidige regeling zoals die gehanteerd wordt, zo
hebben wij begrepen, mag niet meer gehanteerd worden. Maar je
kunt daar natuurlijk wel een andere regeling voor verzinnen,
zoals nu ook gebeurd is, eerlijk gezegd. Wij denken dat je
bij 9 schijven moet blijven en niet grofmazig moet gaan
worden door naar 5 schijven te gaan. Om dat te bewerkstelli
gen wil ik de volgende motie indienen:
13