willen als signaal op dit moment in ieder geval afgeven dat
wij eigenlijk toe willen naar het verminderen van het aantal
kanspelautomaten in deze stad.
De motie is door mijzelf ondertekend. (De Voorzitter: De
motie maakt deel uit van de beraadslagingen.)
De heer Heins: Eén korte opmerking.
Wij hebben als fractie geen bezwaar tegen het hebben van een
automatenhal in deze stad. Wat dat betreft denk ik dat one
stemgedrag ten aanzien van de motie wel duidelijk zal zijn.
In het verlengde misschien van wat de heer De Beer naar voren
bracht, hebben wij er wel grote moeite mee dat er sprake is
van een uitbreiding van de automatenhal die in het verleden
heeft plaatsgevonden, wat in feite tegen het huidige vigeren
de bestemmingsplan ingaat. Dat heeft met de verordening
misschien niet zoveel te maken, maar ik wil het toch naar
voren brengen. Wij hebben er moeite mee als een vergunning
verleend wordt aan een ondernemer die niet op een goede
(legale) manier een uitbreiding heeft gepleegd. Ik zou eigen
lijk willen dat eerst het bestemmingsplan wordt gehandhaafd
zoals dat daar op dit moment geldt en dan pas tot eventuele
afgifte van de vergunning wordt overgegaan.
De Voorsitter: De heer De Beer vraagt hoe wij artikel 3
toepassen. Uit de raadsbrief blijkt dat het gros van de
bepalingen nauwelijks afwijkt van datgene wij reeds als
bepalingen kenden. Het betekent wel dat de aanvraag, voor
zover het om een bestaande inrichting gaat, opnieuw zal
moeten voldoen aan de bepalingen van artikel 3. Dat lijkt mij
nauwelijks een probleem, omdat er een nieuwe vergunning zal
moeten worden verleend. Ik zie daar geen enkel probleem bij
ontstaan. Op het moment dat de verordening in werking is
getreden, treeut ook artikel 3 in werking en zal een vergun
ning opnieuw moeten worden aangevraagd en die wordt getoetst
aan de bepalingen van artikel 3.
De heer Heins zegt, er zijn twee regimes, het één is van de
verordening, het ander is van het ruimtelijke ordening in
strumentarium. Het hebben van een vergunning in strijd met
een bepaling uit het ruimtelijke ordening instrumentarium
hoeft geen beletsel te zijn om op grond van de Wet ruimtelij
ke ordening te gaan optreden en te zeggen: u mag in het licht
van de Wet op de kansspelen een vergunning gehad hebben, maar
u zult daarenboven moeten voldoen, zoals ieder ander burger,
aan de bepalingen die op het gebied van bestemmingsplan en
bestemmingsregeling en wat dies meer zij zijn gesteld. Ik kan
mij voorstellen dat er een relatie gelegd wordt, maar dat is
6
dan meer pragmatisch, tussen het bekijken van hoe het zich
met de bestemmingsregeling gedraagt en wat het oordeel is op
grond van de verordening tegen de achtergrond van de Wet op
de kansspelen. Maar helemaal koppelen kun je het niet, want
dan ga je ook over de schreef in het kader van de zorgvuldig
heid die in de richting van de aanvragende burger geldt. Maar
ik denk dat het denkbaar is om het een te doen en het ander
niet te laten. Dat is ongeveer de achtergrond van wat de heer
Heins bedoelde te zeggen.
Moeilijker heb ik het met de heer Greving, die zegt dat het
een hele lange geschiedenis is geweest, wij moeten iets
opnieuw regelen. Het komt er eigenlijk op neer dat zijn
voorstel is, hij heeft daar een motie voor ingediend, om de
verordening voor vijf jaar te laten gelden en dan te laten
aflopen en dan vervolgen te kijken wat wij verder gaan doen.
Daar heb ik meer moeite mee, omdat ik denk dat als je daartoe
besluit het risico dat de gemeente opgehangen wordt aan
geweldig ingrijpende schadeclaims niet is uitgesloten. Ik zou
dat risico niet willen lopen. Daar komt nog iets anders bij,
ook bij het afbouwen van iets - dat is ook een algemeen
uitgangspunt in ons Nederlands bestuursrecht - dient rekening
te worden gehouden met gevestigde belangen. Wij kunnen er
niet omheen dat hier sprake is van gevestigde belangen. Wij
kunnen er over twisten of die belangen door ons als nastreef
baar moeten worden beschouwd of niet, maar er zijn gevestigde
belangen. Wanneer je een regeling wilt afbouwen, zal je in
het kader van behoorlijkheid van bestuur rekening moeten
houden met die gevestigde belangen. De afbouw zal bovendien
heel zorgvuldig moeten worden gemotiveerd. Het zonder meer
beperken van de geldingsduur van de verordening aan een
termijn is, voor zover ik het thans kan overzien, volstrekt
onduidelijk. Ik denk dat er dan andere middelen zijn om nog
eens te hoofden bijeen te steken en te zien in hoeverre er
wellicht andere maatregelen in de toekomst te nemen zijn.
Gelet op de ongewisheid die hier een rol speelt en het feit
dat je met veel omzichtigheid moet formuleren, heb ik de
neiging, ook al door de risico's die de gemeente gaat lopen
dat je wordt opgezadeld met schadeclaims die wel eens succes
zouden kunnen oogsten, om u in ieder geval deze motie ten
sterkste te ontraden.
De heer Krol: Is het mogelijk om de tweede termijn over dit
onderwerp over de eerste pauze heen te tillen, zodat wij
fractieberaad kunnen houden over de motie die voorligt?
De Voorzitter: Heeft het de goedkeuring van de raad om het
7