besluit in de Uitkerings- en Pensioenverordening wethouders artikel 10 als volgt te wijzigen: "Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder nabestaande: de man of vrouw waarmee de overleden wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder op de dag van overlijden gehuwd was of langdurig samenwoonde." De motie is door mij ondertekend. (De Voorzitter: De motie maakt deel uit van de beraadslagingen.) De Voorzitter: Ik zou procedureel de volgende opmerking willen maken, alvorens ik hier de wethouder het woord over geef. Naar mijn inzicht is het zo dat de overweging dat het aan de gemeenteraad vrij staat verordeningen vast te stellen op zichzelf juist is, maar bedoeld wordt te zeggen dat deze gemeenteraad op dit stuk het enige geldige orgaan ter zake is met beleidsvrijheid. Deze inleiding suggereert dat dat waar schijnlijk niet het geval is. Het zal zo zijn, zoals bij vele wijzigingen dat ook deze moeten stoelen op de Wet politieke ambtsdragers (Wet APA). Hoewel u zegt dat het een amendement is, moet er misschien juist wel een motie van gemaakt worden in termen van een uitzoekmotie, het college op te dragen te onderzoeken in hoeverre een dergelijke wijziging mogelijk zou kunnen zijn. Dan voldoet het aan de ruimte die wij zouden kunnen benutten en heeft het èn de kracht van een nu valide raadsuitspraak èn zou het niet de kans lopen dat wij moeten zeggen: u hebt het wel gevraagd, maar het kan niet. Als de raad zegt dat zij graag wil weten of het kan, met de intentie van voldoende mensen dat het ook interessant is om het te willen weten, en dat proef ik uit de vele uitlatingen, dan zou dat een betere formulering en afronding van dit punt zijn. Dit ben ik in alle vrijheid geneigd u voor te stellen. De heer Heere (weth.): Ik sluit om te beginnen graag aan bij de opmerkingen van de voorzitter. Ik heb een aanvullend procedureel voorstel, namelijk het voorstel zoals dat nu voorligt te aanvaarden en daarenboven het college te verzoe ken uit te zoeken of er de mogelijkheid binnen APA is om de door u beoogde wijziging aan te passen en die alsnog, als blijkt dat dat kan, in een voorstel aan de raad aan u te doen. Anders moeten wij wachten met dit voorstel totdat het andere zal blijken, dat kan enige tijd duren. Ik denk dat dat onverstandig is. Ik geloof dat het verstandig is om dit nu af te accorderen en aanvullend daarop het andere uit te zoeken en alsnog met een nieuw voorstel te komen. 68 De heer Brinks: Voorzitter, ik denk dat de intentie duidelijk is. U stelde zelf om de motie wel in stemming te brengen, maar om er een uitzoekmotie van te maken. (De heer Heere: Er is toegezegd om de motie over te nemen.) Dan is het helemaal duidelijk. Ik zou wel graag willen dat het binnen een redelijke termijn uitgezocht wordt, zegt maar drie maanden. Ik denk dat dat mogelijk zal moeten zijn. En als het uitgezocht wordt en het is niet mogelijk op dit moment om het in deze zin te wijzigen dat wij er dan in ieder geval, ik weet niet bij wie, op aan moeten dringen dat deze regeling zodanig gewijzigd wordt dat het mogelijk wordt. De heer Heere: (weth.): Een redelijke termijn is bij ons altijd in goede handen, maar de heer Brinks spitst dat wat toe en maakt daar drie maanden van. Ik denk dat dat moet kunnen Of er dan een appel op welk orgaan dan ook gedaan moet wor den, ik denk dat het verstandig is om alsdan er een formeel raadsbesluit over te nemen en daar nu niet uit de losse pols al knikkend "ja" tegen te zeggen, maar daar gefundeerd en als het kan zo raadsbreed mogelijk iets aan te doen, want anders scoort het denk ik niet. De heer Oreving: Ik zou in tweede termijn hier nog iets van willen zeggen. Wij hebben natuurlijk te maken met verschillende samenle vingsvormen in Nederland. Wij weten ook dat de rijksoverheid bezig is te kijken in hoeverre gelijke berechtiging mogelijk is tussen het huwelijk en andere samenlevingsvormen. Daar is onlangs een rapport over verschenen. De rijksoverheid is op dit ogenblik zelf nog bezig uit te zoeken of die samenle vingsvormen in eikaars verlengde liggen en wat de rechten en plichten zijn die daar dan aan verbonden zijn. Ik wil daarom het college vragen dat bij het onderzoek er naar wordt geke ken in hoeverre er op dit moment voldoende wettelijke basis is om dit door te voeren. Voor zover mij bekend is die wette lijke basis er nog niet. Er zijn een aantal zaken in voorbe reiding en wij weten vantevoren dat wij daar de drie maanden niet halen. (De Voorzitter: Maar dan krijgt de raad dat binnen drie maanden te horen.) De Voorzitter: Aan de orde is de stemming. 69

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1994 | | pagina 36