Punt 13 en 14 (bijlage nra. 107 en 104).
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig de
voorstellen van b. en w.
Punt 15 (bijlage nr. 110).
De Voorzitter: Aan de orde is Gedeeltelijke weigering rijks
vergoeding uitkeringskosten 1993.
De heer Sluiter: Mijnheer de voorzitter, de geconstateerde
tekortkomingen hebben tot een strafkorting geleid voor de
gemeente Leeuwarden. De aard van de tekortkomingen bestaat
uit het onvoldoende uitvoeren van controle op uitkeringen en
rijksconsulent heeft duidelijke vooruitgang geconstateerd.
Dat is de inhoud van het stuk dat voor ons ligt. Ik heb drie
vragen naar aanleiding hiervan.
1. Is het juist dat die vooruitgang een administratief
karakter heeft en dus niet tot een wijziging van het
beleid ten opzichte van uitkeringsgerechtigden leidt,
bijvoorbeeld een harder regime ten opzichte van die
uitkeringsgerechtigden?
2. Zijn er voor de toekomst waarborgen te geven dat een
dergelijke strafkorting ons niet weer zal treffen?
3. Het bezwaarschrift waartoe wij gaan besluiten, heeft dat
enige kans of is het een formaliteit?
De heer Brinks (weth.De tekortkomingen hebben inderdaad
geleid tot een strafkorting. De geconstateerde terkortkomin-
gen hebben ook geleid tot een verbetertraject. De inspecteur
heeft geconstateerd over 1994 dat er geen tekortkomingen meer
zijn en dat hij dus ook geen strafkorting op zal gaan leggen.
Garanties kun je natuurlijk nooit geven, maar in deze zin zou
je kunnen zeggen dat dit een soort van garantie is. Voor
zover ik op de hoogte ben, is het geen beleidswijziging
geweest ten aanzien van uitkeringsgerechtigden die geleid
heeft tot die duidelijke vooruitgang die geconstateerd is.
Dat wil dus zeggen dat het een administratieve verbetering is
geweest
Kans van slagen ten aanzien van het bezwaarschrift, daar zou
ik op dit moment echt geen antwoord op kunnen geven. Maar als
je geen bezwaar maakt tegen zo'n strafkorting dan weet je
zeker dat je moet betalen. Op dit moment worden er vooral
18
bestuurlijke argumenten genoemd waarom die strafkorting
opgelegd wordt, daarom hebben wij ook gezegd dat wij vinden
dat wij bestuurlijke argumenten hebben om die strafkorting
niet op te leggen, omdat je niet in één keer kunt verwachten
dat een verbetertraject binnen een half jaar leidt tot verbe
tering. Dat is in feite ook de inhoud van het bezwaar. Wij
doen ons best om dat zo hard mogelijk te maken in de richting
van Den Haag.
De heer De Vries: Voorzitter, wij hebben dit punt eerder aan
de orde gehad en wethouder Brinks doet nu hetzelfde als wat
wethouder De Jong indertijd heeft gedaan, hij zegt garantie
kunnen wij niet geven. Maar er is heel duidelijk wel een
garantie gegeven en die is schriftelijk vastgelegd, dat vanaf
1 januari 1994 er voor gezorgd wordt dat geen strafkorting
plaatsvindt. Dat is toch iets zwart-witter dan de heer Brinks
op dit moment toezegt. Ik neem aan dat hij de afspraak met
wethouder De Jong overneemt.
De heer Brinks (weth.): Als die afspraak zwart op wit ligt,
dan is dat uiteraard een afspraak die overgenomen wordt. Wat
ik alleen maar bedoelde te zeggen met: ik kan u geen garantie
geven, is dat ik niet weet hoe of het over vijf-zes jaar zal
gaan en of misschien op dat moment Den Haag zegt: wij trekken
de normen weer zoveel strakker aan dat wij daar opeens niet
meer aan voldoen. In die zin heb ik bedoeld dat garanties
natuurlijk nooit te geven zijn.
De heer De Jong (weth.): Voorzitter, wij kunnen een hele
exegese beginnen met betrekking tot de commissieverslagen van
destijds. Er staat: naar de mening van de commissie heeft
wethouder De Jong een garantie gegeven. De raad weet dat ik
daar zeer genuanceerd op geantwoord heb, ik denk dat het
verstandig is dat hier tegenover te stellen. Overigens is het
ook zo dat over 1994 een goedkeurende accountantsrapportage
binnengekomen is bij de dienst. Wat dat betreft lijkt mij de
zaak helder.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
19