wijzigen. Wij zullen als PvdA-fractie de moties van de CDA-
fractie ook uiteraard niet steunen. Ik denk dat het wel goed
is dat de situatie, ondanks het feit dat ik absoluut van
mening ben dat er een oorzakelijk verband ligt tussen de
positie van de CDA-fractie nu in de raad en die in het verle
den en de wisseling van standpunten, dat wij de zaak niet
zodanig verscherpen dat wij ook de discussie, waarvan ik zelf
ook vind dat als daar behoefte aan is dat wij daar voor open
moeten staan, moeten voeren over op welke manier je dan wel
tot een situatie kunt komen waar de CDA-fractie zich wat
gelukkig bij voelt. Ik denk dat wij moeten zorgen dat wij dat
in ieder geval niet in de weg staan. Dus wij staan er open
voor, maar misschien kan de CDA-fractie ons uitnodigen.
De heer Feddema: Als laatste wou ik mij aansluiten bij de
woorden van de heer Den Oudsten. Wij hebben met de indiening
van deze motie uiteraard geen behoefte in te gaan op de motie
van de CDA-fractie, dat zal duidelijk zijn.
Ik wil nog even ingaan op de opmerking van de heer Biemans
als hij zegt dat hij wel eens wil weten hoe goed Feddema
geluisterd zou hebben naar de verschillende insprekers in de
commissievergaderingen. Ik kan hem vertellen dat wij goed
geluisterd hebben, dat wij die afwegingen gemaakt hebben die
wij gemaakt hebben. Dat heeft ertoe geleid dat wij tot het
resultaat zijn gekomen met deze gezamenlijke motie.
Het feit van goed luisteren en de afweging maken van wat je
uiteindelijk doet als fractie is voor de CDA-fractie waar
schijnlijk niets nieuws wat betreft het luisteren naar el
kaar.
De heer Brinks: Mijnheer Roekiman is begonnen met een uitleg
te geven van punt 2 van de motie. Het college kan in ieder
geval toezeggen dat met betrekking tot dat punt wij zullen
komen met beleidsregels om in de gevraagde garantie te voor
zien. Dat is ook de bedoeling van punt 2 van de motie en dat
wordt in ieder geval toegezegd. Ik hoop dat de raad daar ook
positief over zal stemmen.
Verder zijn er, net als in de eerste termijn, weer veel
opmerkingen gemaakt en zijn er eigenlijk nauwelijks meer
vragen gesteld.
Op één onderwerp zou ik nog even terug willen komen. De heer
Biemans had het over maatwerk. Dat zou het uitgangspunt
moeten zijn voor de nieuwe Algemene Bijstandswet en voor het
44
toeslagenbeleid. Ik kan hem vertellen dat, ondanks het feit
dat wij grote groepen categorieën hebben gemaakt, er wel
degelijk sprake is van maatwerk op het moment dat mensen
aantoonbaar in een andere situatie verkeren dan waarin voor
zien is in het toeslagenbeleid. Dat is de zogeheten hard
heidsclausule. Daar hebben wij het in de commissie ook over
gehad.
Mijnheer Roekiman heeft gevraagd hoe het zit met 21- en 22
jarigen die geen kans hebben op toeleiding naar de arbeids
markt, zou je die niet gelijk moeten stellen met 23-jarigen?
Toen hebben wij gezegd: in dat soort situaties geldt die
hardheidsclausule, dan ben je verplicht om individueel maat
werk te doen. Maar zoals ik al uitgelegd heb, dan moet er wel
sprake zijn van een duidelijk andere situatie voor wat be
treft dan wel de kosten dan wel inkomsten. Anders geldt
natuurlijk de groepsbenadering en daarvan hebben wij de hele
tijd gezegd, dat moet je doen - die groepsbenadering - om het
uitvoerbaar te houden, controleerbaar te houden en om een
toereikende bijstand te kunnen verstrekken. (De heer Biemans:
Mag ik vragen op welke manier het bestaan van de hardheids
clausule aan alle bijstandsgerechtigden in Leeuwarden kenbaar
wordt gemaakt? Op het moment dat volop gebruik wordt gemaakt
van deze hardheidsclausule komen wij dichter in de buurt van
wat mijn fractie zou willen. Dat wordt nog lang niet gehaald
overigens, maar het komt wel dichter bij.) Zoals de heer
Biemans ongetwijfeld weet, is er sinds kort een voorlichter
bij de sector Sociale Zaken aangesteld en die is specifiek
aangetrokken voor voorlichting op het gebied van de Algemene
Bijstandswet en de veranderingen die daarin plaats zullen
vinden. Ik denk dat dit één van de maatregelen is die in die
voorlichting meegenomen zal worden.
De heer Den Oudsten heeft nog gezegd dat er een vraag is
blijven liggen uit de eerste termijn.
De vraag was dat als je nu teveel bezuinigt met dit toesla
genbeleid, en dat blijkt pas achteraf als wij het geld van
het rijk krijgen, zou je dan het verschil dat wij teveel
bezuinigd hebben niet toch ten goede moeten laten komen aan
de groep om wie het gaat, aan de uitkeringsgerechtigden zelf.
Op zich vind ik het een goede gedachte om te kijken of dat
mogelijk is. Ik voorzie alleen wat problemen bij het vast
stellen van de hoogte van het werkelijke bedrag dat je bezui
nigt en bij de hoogte van het werkelijke bedrag dat wij
straks krijgen vanuit het rijk. Waarom zie ik daar problemen
mee? Omdat je niet exact kunt nagaan wat er precies bezuinigd
wordt. Er wordt gezegd f 1,6, f 1,5 miljoen. Dat klopt, dat
bezuinigen we als het bestand van uitkeringsgerechtigden niet
45