Blad 6 Verslag van de raadsvergadering van 25 augustus 1997 De motie is meeondertekend door alle raadsfracties. De hear De Jong: Ek wy wiene teloarsteld yn it feit dat b. en w., it iennichste orgaan fan de gemeente dat wat te siz- zen hat op dit mêd, gjin beswier oantekene hat tsjin it be- slüt fan de sloop fan 132 wenten, ek al wie de ried feitlik unanym tsjin, foaral ek üt sosjaal eachpunt. It wie foar it kolleezje blykber te dreech om op grün fan de kritearia dy't hjirfoar binne in beswier te Onderbouwen nei de staatssekretaris ta. Dat hearre wy aansens graach. Dit haldt fansels net yn dat wy noch oan BWL fersykje kinne de sloop üt te stellen dan wol, noch better, fan de sloop óf te sjen. Miskien dat de evaluaasje, yn de moasje neamd, mear ynsjoch jout. Fandêr dat wy dizze moasje fan de GPV/RPF/SGP-fraksje mei tekenje. De heer Timmermans (weth.)De heer Mooij heeft aangegeven dat er nogal wat verwarring is ontstaan over het standpunt van het college. Ik betreur dat. Ik heb ook in zijn rich ting aangegeven dat de kop van het artikel in de Leeuwarder Courant daartoe aanleiding kan hebben gegeven. Maar er hoeft geen misverstand over te bestaan, het college was en is tegen de sloop van de woningen in de Tjerk Hiddesstraat Waar het hier om gaat is de vraag of het zinvol zou zijn om een formeel bezwaarschrift nu in te dienen op het besluit van de staatssecretaris. Daar heb ik een aantal argumenten voor genoemd. Ik denk dat het verstandig is om die argumen ten nu ook in de richting van de heer Feddema en in feite ook de andere raadsleden te formuleren. Waarom heeft het college, overigens na lange discussie in het college, besloten om geen beroep aan te tekenen tegen het besluit van de staatssecretaris? Dat is de constatering dat de staatssecretaris zich in zijn antwoord feitelijk al leen beperkt tot de twee argumenten op basis van de inhoud van het Besluit Beheer Sociale Huurwoningen (BBSH)Op grond van die twee argumenten heeft de staatssecretaris ge toetst. Dat zijn de argumenten die wij ook al eerder in de richting van de raad hebben geformuleerd in de desbetref fende raadsbrief De staatssecretaris moet toetsen of een besluit, zoals door de corporatie is genomen, betekent dat de financiële posi tie van die corporatie in het gedrang isHet antwoord is door ons, maar ook door de staatssecretaris, eenvoudig te geven: dat is niet het geval. Het tweede element is of er sprake is van feitelijke tekor ten in de sociale huursector als deze woningen worden ge sloopt. Ook dat is kwantitatief niet het geval. Hoewel ik met de staatssecretaris in deze buurt nog heb rondgereden en nog eens nadrukkelijk de argumenten die wij gehanteerd hebben in onze afweging, die overigens buiten Blad 7 Verslag van de raadsvergadering van 25 augustus 1997 die twee formele gronden liggen dat was de zwakte in ons betoog, dat moeten wij erkennen, heeft de staatssecretaris ondanks onze heldere stellingnameszowel schriftelijk alsook ter plaatse, gemeend zich te moeten beperken door die toetsing op die twee elementen die hem ten dienste staan Dat zo zijnde was voor het college de afweging of wij in beroep gingen of niet. Je moet je goed realiseren dat dan de afweging bij de beroepsinstantie feitelijk er één is in de zin van: kon het besluit in redelijkheid door de staats secretaris zo worden genomen? Met alle respect voor de ge voelens die iedereen daarbij kan hebben, kan je niet vol houden dat de staatssecretaris in redelijkheid dat besluit niet had kunnen nemen. Daarmee moet je je afvragen of het dan voor een bestuursorgaan, dat het gemeentebestuur en ook het college is, zinvol is om tegen beter weten in bezwaar aan te tekenen. Wij hebben gemeend dat niet te moeten doen. Ten eerste hebben wij als raad en als college nog al eens uitspraken gedaan over mensen die uitsluitend om procedure le redenen bezwaar maken, omdat er formele regels zijn om bezwaren te maken terwijl iedereen op zijn klompen kan aan voelen dat een bezwaar in een bepaalde situatie geen stand houdt. Wij maken als openbaar bestuur nogal eens kantteke ningen of dat wel terecht gebruik is van die beroepsmoge lijkheden. In zijn algemeenheid hebben wij daar nogal wat problemen mee. Wij hebben diezelfde afweging gemaakt. Een bijkomend argument is of je in feite niet lippendienst in de richting van de bewoners aan het plegen bent en je wellicht ook geen valse verwachtingen wekt. Dat laatste is een lastig argument, dat realiseer ik mij, maar dat heeft bij ons wel degelijk bij de afwegingen gespeeld. Wij hebben toen gezegd dat wij concluderen dat het bestuur lijk niet juist is om hiertegen bezwaar te maken, maar dat wij ons moeten richten op degenen die in feite bepalend zijn in deze discussie en dat is het bestuur van BWL. Daar moeten wij onze lokale argumenten op richten. Dat is voor het college aanleiding geweest om te zeggen dat wij nog een keer een pleidooi richten in de richting van BWL, waarin wij de andere argumenten dan die twee die ik genoemd heb, namelijk het sociale aspect, de samenhang van deze buurt, de aantrekkelijkheid van de woonomgeving, het feit dat zoveel mensen daar graag willen blijven wonen, als uitgangspunt hebben gezet. Laten wij er bij de corporatie op aandringen dat zijprecies zoals in de motie door de heer Stoker is geformuleerd, op z'n minst het besluit aan houden totdat wij samen met de corporaties de kernvoorraad van de sociale huurwoningen hebben vastgesteld. Dan hebben wij het niet alleen over de aantallen en de prijs, maar ze ker ook over de spreiding over de stad, de wijken en over de soorten woningen, de leeftijd, het karakter enz. Dat is een wat bredere toetsing dan in het BBSH-besluit staat waar het gaat om tekorten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1997 | | pagina 4