Blad 18
Verslag van de raadsvergadering van 15 maart 1999
koord te gaan met het collegevoorstel. Daarom kunnen wij
het ingediende amendement van de CDA-fractie niet steunen.
De motie van de CDA-fractie. Er zijn een aantal argumenten
genoemd waarom het niet een goede zaak zou zijn om die te
steunen. Daar willen wij een aantal kleine argumenten aan
toevoegen
Op de eerste plaats hebben wij geen zicht of het gaat om
bedrijven die normaliter zeg maar levensvatbaar zullen zijn
nu en in de toekomst, als het gaat om de controle is daar
voldoende over gezegd, of het dan voldoende genoeg is om
een kwijtschelding te kunnen honoreren. Kortom, wij kunnen
de motie niet steunen.
De heer Den Oudsten (weth.Ik heb in de commissie ook ge
zegd dat het een uitstekende zaak is dat wij met de Leeu
warder Ondernemersvereniging overeen zijn gekomen dat ook
de ondernemers zullen bijdragen aan de baat die het opknap
pen van het centrum hen oplevert. Ik heb het wel eens zo
gezegd, dat als de koopkrachtontwikkeling gelijk blijft,
dan moet het zo zijn dat door het opknappen van het centrum
ook de ondernemers hun omzet zullen zien stijgen. Als dat
niet gebeurt, dan hebben wij met elkaar wat verkeerd ge
daan. Niettemin is het ook volstrekt logisch dat er tot op
de millimeter met elkaar is uitgediscussieerd volgens welke
maatstaf en binnen welk evenwicht die baatbelasting dan ge
stalte zal moeten krijgen. Dat is ook precies het punt waar
de heer Feenstra de vinger op legt, de heffingsmaatstaf
waarvan wij nu toestemming vragen aan de raad om die verder
uit te werken. De raad besluit daar vanavond niet over, ik
denk dat het goed is om dat toch even te zeggen. Uiteinde
lijk komt dat in de verordening die de raad, denk ik, vlak
na de zomervakantie ter besluitvorming voorgelegd krijgt,
aan de orde. Dus ook al die andere zaken, bijvoorbeeld de
heer Feddema en de heer Roekiman hebben gesproken over om
de verdiepingen ook mee te nemen en hoe ga je daarmee om en
ook zaken die in de commissie aan de orde zijn geweest, ko
men daar in detail aan de orde. Dan kunt u nog een keer be
oordelen of wij daar voldoende differentiatie in hebben
toegepast, zodat het ook het meest evenwichtig en eerlijk
allemaal wordt verdeeld. Ik denk dat wij over dat type za
ken op dit moment niet heel gedetailleerd moeten praten,
dat is iets waar wij nog op terug komen. De raad geeft ons
wel toestemming om die heffingsmaatstaf te gaan hanteren en
niet datgene wat het LOV wil, de WOZ-waarde. Dat is natuur
lijk wel belangrijk, omdat wij anders ook niet weten in
welke richting wij de uitwerking moeten plegen.
De heer Feenstra zegt dat hij het toch lastig vindt om nu
die toestemming te geven, omdat hij echt vindt dat het an
ders moet. Wij hebben daar in de commissie ook uitgebreid
Blad 19
Verslag van de raadsvergadering van 15 maart 1999
over gepraatTwee dingen liggen ten grondslag aan onze me
ningsvorming om het deze kant op te doen gaan. Het eerste
is dat wij hebben gezegd dat wij de juridisch meest zekere
weg kiezen. Ik zeg daarbij dat ook dat toch een pad is wat
hier en daar wat smal is. Als je kijkt naar jurisprudentie
en de manier waarop met baatbelasting en bezwaren wordt om
gegaan, moet je toch heel zorgvuldig werken en goed formu
leren om dat ook juridisch sluitend te krijgen. Het is een
ingewikkeld instrument dat ook lastig te begrijpen is. Wij
hebben gezegd dat als dat zo is, laten wij ons dan goed ad
viseren en laten wij dan ook de meest zekere weg kiezen.
Zoals de heer J. de Jong zegt, de minst slechte weg. De
heer P. de Jong zegt, de meest rechtszekere weg. Daar heb
ben wij inderdaad een keuze in gemaakt. Dat neemt niet weg,
dat wat de heer Feenstra zegt, er natuurlijk altijd elemen
ten in die beoordeling van de WOZ-waarde zitten die ook een
zekere rechtvaardigheid in zich hebben. Maar dat betekent
niet dat het instrument dat wij nu toepassen onrechtvaardi
ger is. Wij hebben een paar vergelijkingen gemaakt op wil
lekeurige panden van hoe dat nu uitwerkt en dan zie je toch
dat de verschillen eigenlijk minimaal zijn. In die zin zou
ik willen vragen om het amendement van de CDA-fractie niet
te ondersteunen en het collegevoorstel derhalve wel.
Ik laat de argumenten die hij hanteert even voor wat ze
zijn, je kunt daar uitgebreid op ingaan, want gevellengte
zegt niks over baat, vierkante meter vloeroppervlak zegt
ook niks over baat, volumineuze goederen hebben een ander
ruimtebeslag dan bijvoorbeeld een juwelier, om maar eens
wat te noemen, dat zegt nog niks over de mate waarin per
vierkante meter nuttig winkeloppervlak geld verdiend wordt
of niet. Zo kun je verschillende zaken met elkaar verbin
den. Maar het wordt erg lastig om daar weer een objectief
oordeel over te vellen.
Het standpunt van het college is om het zo te doen.
De heer Feddema heeft nog gevraagd of de tuin er ook bij
zit. Het gaat om het bebouwd oppervlak tot een diepte van
40 meter. Als er 30 meter is bebouwd, dan wordt er 30 meter
meegenomen. Dus de tuin wordt niet meegenomen.
Dan zijn er nog opmerkingen gemaakt over de kosten. Wij
hebben als uitgangspunt genomen dat de extra elementen een
bedrag van f 4 miljoen zullen beslaan, waarvan f 3 miljoen
door de ondernemers wordt opgebracht. Dat is een kwestie
van doorberekenen van de kosten. Als er besluiten worden
genomen waardoor die kosten veranderen, dan zal dat ook
doorwerken in de baatbelasting. Dat wil zeggen dat het
nooit hoger kan worden, want het is wel gemaximeerd op die
f 3 en die f 4 miljoen. Maar als de commissie morgenavond
besluit om er tuinbankjes van Kwantum neer te zetten in
plaats van het mooie meubilair wat wij hebben uitgezocht,
dan kan het best zijn dat dat in de hoogte van de baatbe-