Blad 42 Idb Verslag van de raadsvergadering van 3 juli 2001 zegt het college, zeer waarschijnlijk, het antwoord daarop is ja. En daar geloof ik niks van. Ik zal u ook ronduit zeggen waarom ik dat niet geloof. Omdat in die nota van destijds een ruimhartiger beleid stond. Namelijk daar stond, voor nieuwe trouwambtenaren zou het beleid gelden en daar juist is in die commissievergadering van juni of juli van 2000 heel uitgebreid over gesproken en dat is juist door de partijen daar aanwezig aangescherpt. Die hebben toen gezegd: nee, dat is ons te lang, wij willen dat het ook voor herbenoemingen ingaat. (De heer Van Mourik: Ik onderbreek u even, meneer Jacobse want uw woorden zijn blijkbaar toch van eminent belang. U hebt toen letterlijk gezegd, er is met het ministerie op het moment toen dit voorstel kwam, afgesproken met zittende ambtenaren, die gewetensbezwaarden genoemd kunnen worden, ten aanzien van het geregistreerde partnerschapvervangen zullen worden door een ander. Dat hebben wij voor de over gangssituatie ook gevolgd. Het gaat ons om één ambtenaar Als het nu gaat om de nieuwe wetgeving, het aannemen van nieuwe mensen, gaan wij ervan uit, dat geldt in principe voor alle ambtenarenalle wetgevendedat de wetgeving wordt uitgevoerd. Dat is toen gesteld. Dat klopt, juist, dat het geldt voor nieuwe ambtenaren. We hebben daar uitgebreid toen over gesproken. In mijn percep tie, laat ik het dan zo maar zeggen, heeft de commissie van juni toen die aanscherping gegeven. En op zichzelf is die aanscherping ook terecht geweestOok om andere redenen heb ik niet direct het vertrouwen dat het college op dat moment die conclusie zo had gemaakt, maar goed. Twee is, dat is niet zo gebeurd. Wat nu aan de orde is of je dan gebruik mag maken van de gelegenheid, van het ver zuim dat je hebt gemaakt. Je komt plotseling tot de ontdek king, 'oh, we hebben eigenlijk een soort meevallertje, we kunnen wat gemakkelijker van de persoon af als dat we dach ten' Is dat goed werkgeverschap? (De Voorzitter: Dat woord vind ik ook niet in de sfeer pas sen. Want wij hebben juist gezegd dat wij niet in die sfeer gesproken hebben Kunnen we op een snelle manier afscheid van elkaar nemen. Voorzitter, daar gaat het om. Goed werkgeverschap. Daar is ook de kritiek van mijn fractie op gericht. Maakt u niet gebruik van de gelegenheid en is dit wel goed werkgever schap? Dan wil ik ook nog wat opmerkingen maken van persoonlijke aard. Ik vind het jammer dat partijen en groeperingen, ook hier in deze raad, waarvan de aanhang jarenlang door middel van een beroep op het geweten meende zich te mogen onttrek ken aan een democratische vastgestelde wet en ik doel bij voorbeeld op de dienstplichtwet, dat betrof ook mensen van een geloofsovertuiging en zonder geloofsovertuiging, par Blad 43- 19} Verslag van de raadsvergadering van 3 juli 2001 tijen die zich jaren sterk hebben gemaakt voor het beroep op het geweten. (Mevrouw Uiterwijk Winkel: Ik begin mij wel een beetje boos te maken over vergel ij king met de dienstweigerwetwant daat gaat het over burgers die een plicht moeten gaan ver vullen waar ze op tegen zijn, dan is heel wat anders dan een ambtenaar.) Dat mag u natuurlijk rustig vinden, dat is prima, maar ik hoop dat u begrip heeft voor het feit dat ik zeg van een beroep op mijn geweten is een beroep op mijn geweten en ik vind het moeilijk om een afweging te maken of het ene be roep op het geweten een hogere waarde heeft dan een ander beroep op het geweten. Het gaat erom, kunnen wij de groots heid opbrengen, met elkaar, tijdelijk - want dat hadden we met elkaar afgesproken, het ging om een overgangsfase, en dat zou dus nu nog betreffen ruim drie jaar - een beroep op het geweten toe te staan, in de wetenschap dat het in de praktijk niet tot problemen had hoeven te leiden. Dan vraag ik u vriendelijk en dringend, is het u dit alle maal waard geweest? Deze commotie in de samenleving, waar niemand uiteindelijk beter van wordt in mijn ogen. Hadden wij niet met elkaar dat op een andere manier kunnen oplos sen, uitsterfbeleid, zoals we dat hadden afgesproken, dan had mijns inziens veel leed voorkomen kunnen worden en dat was mij zeer veel waard geweest. De heer Hoogeveen: We zijn onder de indruk van de beant woording die de wethouder heeft gegeven naar aanleiding van dit onderwerp. Hij heeft op persoonlijke wijze maar ook op zeer goede, inhoudelijke wijze, betoogd hoe het college tot haar afweging is gekomen en hoe hij zelf persoonlijk in de ze kwestie heeft geopereerd. Ik heb bewondering voor de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Toch komen we niet tot dezelfde conclusie. De heer Bilker zegt: ik heb ook wel eens gewerkt zonder benoeming, terwijl het salaris al op mijn rekening stond. Dat is nu precies de situatie waar het ons om gaat. Ik denk dat op dat moment hij het met zijn nieuwe werkgever wel al eens was over de periode waarvoor hij zijn diensten zou gaan verrichten en net salaris waar voor dat zou gaan gebeuren. Die periode, daar zit natuur lijk eventjes het probleem. Die periode van één jaar en acht maanden, die was waarschijnlijk niet op dat moment al met de betrokken ambtenaar besproken. Zij was wel eerder, naar wij aannemen uit de stukken, twee maal voor vijf jaar benoemd. Dus het zou voor de hand liggen dat zij aannam dat zij weer voor vijf jaar haar werkzaamheden deed. Wij denken dat het niet netjes is dat nu het college, dat toch een zeer slordige wijze van personeelsbeleid heeft, ineens de bestaande periode zo meent te moeten bekorten. U zegt van het is geen ontslag, dat is ook zo, in juridische zin is dat het niet. Wij vinden toch, op basis van fatsoensnormen,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 2001 | | pagina 94