2.2 Eigen bijdragen HHV
2.2.1 Inning van de eigen bijdrage in de AWBZ
2.2.1 Vrijstelling van de eigen bijdrage
2.2.2 CAK regeling handhaven
Beslispunt: voorgesteld wordt de huidige Eigen Bijdrage regeling ongewijzigd over te
nemen gedurende de overgangstermijn van 3 jaar na invoering. Tevens wordt voorgesteld de
berekening en de inning door het CAK te laten uitvoeren.
3. vraagsturing
3.1 WVG en PGB
verschuldigd. Bovendien bleef voor woningaanpassingen boven dat inkomen 25 van de
kosten voor eigen rekening (eigen betalingen). Hierbij werd overigens wel rekening gehouden
met draagkracht. In de praktijk bleek, dat eigen bijdragen jaarlijks ongeveer slechts 0,7% van
het totale verstrekkingenbudget opleverden. Veel meer was ook niet mogelijk, omdat de
landelijke regelgeving beperkingen oplegde, bijvoorbeeld een maximale eigen bijdrage van
45,- voor scootmobielen. Afgezet tegen het huidige budget voor verstrekkingen van 5 min.
gaat het om een te verwachten opbrengst van 35.000,- per jaar, daarnaast worden de
uitvoeringskosten hoger omdat de financiële draagkracht van aanvragers moet worden
beoordeeld. De beslispunten op dit onderdeel zijn verwerkt in de scenario's van paragraaf
1.1.7..
De wet over eigen bijdragen.
De huidige systemen van eigen bijdragen voor de AWBZ en de Wvg (voor de invoering van
de Wmo) sluiten niet goed op elkaar aan. Bij de cliënt kan cumulatie van eigen bijdragen
optreden tot een bepaald maximum. De anticumulatiebepaling schrijft voor dat de eigen
bijdragen van Wmo en AWBZ samen aan een maximum gebonden zijn. De 'oude AWBZ-
systematiek' is uitgangspunt geweest voor de nieuwe systematiek. In eerste instantie werd
door de Staatssecretaris van VWS geregeld dat er met de intrede van de Wmo, voor de cliënt
een anticumulatie beding zou gaan gelden, waarbij het primaat zou liggen bij de AWBZ,
indien er een samenloop van de eigen bijdrage regeling Wmo optreedt met die van de
AWBZ. Op die wijze zou worden voorkomen dat de cliënt die zowel gebruik maakt van een
individuele voorziening Wmo, als van de AWBZ voorziening, voor beide voorzieningen apart
een eigen bijdrage zou moeten betalen. Echter in het Cebeon rapport "verdeelmodel Wmo"
van 23 september 2005, wordt gesteld (blz. 15 en 27 van het rapport) dat de Wmo bijdrage
voorrang heeft boven die van de AWBZ. VNG en VWS overleggen momenteel over deze niet
onbelangrijke kwestie, met consequenties in de uitvoering van de inning van de bijdragen,
maar ook bij de toedeling van de budgetten (inclusief of exclusief de geraamde eigen
bijdragen).
Gemeenten mogen binnen de Wmo eigen bijdragen van cliënten vragen, mits ze de maximale
AWBZ-Wmo-grens niet overschrijden en de eigen bijdrage niet hoger is dan de kostprijs van
de verleende zorg.
Een cliënt die huishoudelijke verzorging ontvangt betaalt een eigen bijdrage. De hoogte van
de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen van de cliënt (en van zijn partner). De eigen
bijdrage wordt vastgesteld door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) Zij sturen de
rekening voor de eigen bijdrage naar de cliënt toe. Men betaalt nooit meer dan de maximale
periodebijdrage. Dat is een maximumbedrag dat de cliënt per vier weken betaalt. De
maximale periodebijdrage is nooit lager dan 16,20 (drempelbedrag) of hoger dan 536,80
(maximumbedrag) per vier weken. Cliënten kunnen in bepaalde situaties hun eigen bijdrage
terugvorderen. De overheid heeft namelijk regelingen getroffen om mensen met een laag
inkomen of hoge zorgkosten tegemoet te komen. Enkele mogelijkheden zijn een aanvraag in
te dienen voor bijzondere bijstand bij de gemeente of geld terug te vragen bij de
belastingdienst.
3 www.cak-bz.nl. Op deze website van het Centraal Administratie Kantoor treft u een uitgebreide brochure aan
over de inning van eigen bijdrage (zonder verblijf).
Er zijn twee gronden op basis waarvan een cliënt in aanmerking komt voor vrijstelling van het
betalen van een eigen bijdrage:
1Indien één van de beide partners binnen een huishouden een eigen bijdrage betaalt voor
intramurale AWBZ zorg;
2. Cliënten onder de 18 jaar hoeven eveneens geen eigen bijdrage te betalen.
Bij de overheveling van middelen uit de AWBZ naar de Wmo wordt rekening gehouden met
de in de AWBZ geïnde eigen bijdragen. Indien gemeenten geen of minder hoge eigen
bijdragen heffen zullen zij, gezien vanuit het landelijke perspectief, niet uitkomen met de
overgehevelde middelen voor de uitvoering van de huishoudelijke verzorging.
Dit zijn voornemens van het kabinet, de verwachting is dat na overleg met de VNG over deze
problematiek van de eigenbijdrage regeling, nu wordt voorgesteld de eigenbijdrage regeling
centraal te bepalen en dat het CAK de berekening, en inning gaat uitvoeren.
In deze paragraaf staan twee vragen centraal, te weten:
'Staat bij de invoering van de Wmo maximale vraagsturing centraal, of niet?' én 'Zo ja, onder
welke voorwaarden c.q. binnen welke randvoorwaarden?'
Eerst wordt de huidige praktijk van de Wvg en PGB geschetst, vervolgens die van de HHV en
PGB. Daarna wordt om bovengenoemde vragen te kunnen beantwoorden in subparagraaf 3.3
het begrip vraagsturing nader uitgelegd. Vervolgens wordt in subparagraaf 3.4 ingegaan op
de vraag hoe vraag en aanbod binnen de WMO kan worden georganiseerd. Tot slot worden
beide voornoemde onderwerpen in subparagraaf 3.5 met elkaar verbonden als beslispunten
voor de raad.
Bij de Wmo staat de vraag van de burger centraal. Het ligt dan ook voor de hand bij de wijze
van levering van noodzakelijke voorzieningen deze vraag van de burger ook centraal te
stellen. De ultieme vorm om de vraag en daarmee de keuzevrijheid maar ook de
verantwoordelijkheid van de burger centraal te stellen is het verstrekken van een
Persoonsgebonden budget (PGB). Tegelijkertijd leert de ervaring die we bij de Wvg met het
PGB hebben opgedaan, dat veel burgers niet op allerlei keuzemogelijkheden zitten te
wachten. Die willen gewoon goed bediend worden. Van de huidige Wvg gerechtigden kiest
slechts een kleine 5 voor een PGB. Er is 2 jaar geëxperimenteerd voordat in januari 2005
het PGB als reguliere voorziening in het verstrekkingenbeleid van Leeuwarden is opgenomen.
Tijdens de experimentele fase werd het PGB in de vorm van een voucher verstrekt, onder een
aantal voorwaarden. In de praktijk bleek dat dit systeem nog teveel administratieve lasten
veroorzaakte en dat de keuzevrijheid niet optimaal was. Op grond van de uitgevoerde
evaluatie is besloten om het PGB te gaan verstrekken in de vorm van een geldbedrag, met een
- 13 -