Gesaldeerd komt de vergelijking per hoofdfunctie er dan als volgt uit te zien:
(Hoofd)functie
2004
Saldi
Gecorrigeerd voor mutaties reserves
Leeuwarden
Deventer
Alkmaar
HFU00 Algemeen bestuur
6.779.545
9.468.800
8.560.000
HFU01 Openbare orde en veiligheid
5.304.537
5.317.977
6.228.000
HFU02 Verkeer, vervoer en waterstaat
12.133.924
18.853.033
10.962.000
HFU03 Economische zaken
5.135.863
-10.041.664
1.106.000
HFU04 Onderwijs
10.304.522
9.246.670
14.630.000
HFU05 Cultuur en recreatie
21.226.513
20.726.581
24.405.000
HFU06 Soc. voorz. en maatsch. dienstverl.
31.280.356
22.321.650
20.866.000
HFU07 Volksgezondheid en milieu
11.631.273
3.262.694
678.000
HFU08 Ruimtelijke ordening en volkshuisv.-
13.893.832
1.771.792
3.292.000
HFU09 Financiering en alg. dekkingsmidd.
-122.870.713
-83.781.819
-97.459.000
Totaal
-5.180.349
-2.854.286
-6.732.000
Uit het onderzoek en de analyse kunnen drie verklaringen worden gegeven
voor de hoogte van de OZB in de gemeente Leeuwarden. Van belang is
daarbij dat de vergelijking tussen Leeuwarden en Alkmaar weer andere
verklaringen aan het licht brengt dan de vergelijking tussen Leeuwarden en
Deventer. De twee verklaringen zijn de verklaringen welke in beide
vergelijkingen een rol spelen.
Geconcludeerd kan worden, dat Leeuwarden relatief veel spendeert aan de
hoofdfunctie sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening.
Deze extra uitgaven bevinden zich in de sfeer van inkomensoverdrachten.
Leeuwarden kent relatief een hoog percentage bijstandsgerechtigden en
deze doelgroep vergt qua ambtelijke capaciteit de nodige middelen. Nu kan
gesteld worden, dat voor dit uitgavenpatroon ook additionele middelen
beschikbaar zijn, maar deze zijn niet toereikend. De doeluitkeringen en de
extra inkomsten vanuit het gemeentefonds compenseren slechts voor een
gedeelte de additionele uitgaven op deze hoofdfunctie. Dit tekort kan enkel
gedekt worden door een relatief hoog belastingniveau.
Een tweede verklaring voor de relatief hoge belastingdruk ligt in het
achterblijven van inkomsten vanuit de grondexploitaties. Leeuwarden bouwt
relatief goedkopere woningen. Deze woningen leveren doorgaans naar
verhouding minder op met als gevolg dat ook de gronden voor relatief
minder geld kunnen worden ingebracht in de grondcomplexen. Ook wordt
het ontbreken van een actief grondbeleid als oorzaak aangedragen voor de
tegenvallende resultaten uit de grondexploitaties (nota grondbeleid, mei
OZB in Leeuwarden, raadsonderzoek Lokale lasten
52
2005). Daarnaast levert ook bij vergelijkbare kavels de grond in Leeuwarden
relatief minder op, hetgeen de inkomsten vanuit de grondexploitatie verder
onder druk zet.
De derde verklaring bevindt zich bij de functie milieu. Leeuwarden geeft hier
gesaldeerd relatief meer uit dan de andere twee gemeenten. Hier zal een
separaat onderzoek naar verricht worden.
De verklaringen kennen een samenhang. Als Leeuwarden bijvoorbeeld
relatief veel middelen zou genereren vanuit de grondexploitaties, zouden op
deze manier de extra lasten op sociale voorzieningen gedekt kunnen
worden en zouden de belastingen weer relatief laag kunnen blijven. Ook
inhoudelijk is sprake van een samenhang. Een zwakke sociale structuur
kent immers tevens een behoefte aan goedkopere woningen. Deze laatste
categorie levert relatief minder geld op. Het budgettaire mes snijdt dan aan
twee kanten: de relatief zwakke sociale structuur van Leeuwarden leidt tot
relatieve hoge uitgaven op de hoofdfunctie sociale voorzieningen, terwijl de
woningen die voor deze doelgroep gebouwd worden, relatief minder geld
genereren. Men kan de causaliteit ook anders leggen: door het besluit om
woningen voor deze doelgroep te behouden, blijft Leeuwarden een relatief
zwakke sociale structuur houden. Geconcludeerd kan worden, dat de
gemeente weliswaar pogingen onderneemt, om relatief duurdere woningen
te bouwen, maar dat als de migratiecijfers worden bezien, nog steeds een
instroom is waar te nemen van jongeren en een uitstroom van meer
draagkrachtigen.
H I
OZB in Leeuwarden, raadsonderzoek Lokale lasten