Blad 2 de door belanghebbende geleden schade te hunnen laste mocht laten, omdat voor hen bij de aankoop van de betrokken woningen voorzienbaar was dat het gebied niet vrij van bebouwing zou blijven. Ook dat betoog faalt volgens de Afdeling. De rechtbank heeft, aldus de uitspraak, terecht overwogen dat ten tijde van de aankoop door verzoekers van hun woningen geen concrete beleidsvoornemens ter openbare kennis waren gebracht, aan de hand waarvan zij de desbetreffende planologische ontwikkeling hadden kunnen voorzien. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat een dergelijk concreet beleidsvoornemen niet gevonden kan worden in de in 1971 vastgestelde Structuurnota 1971. Met betrekking tot de door gemeenteraad vermelde kenmerken van het betrokken gebied, aldus de uitspraak, gevoegd bij het door hem gestelde ontbreken van een alternatieve uitbreidingslocatie voor woningbouw, heeft de rechtbank terecht overwogen dat voor voorzienbaarheid van planschade meer is vereist dan dat een planologische ontwikkeling niet onwaarschijnlijk is en belemmerende omstandigheden ontbreken. Bij afwezigheid van enig ter openbare kennis gebracht beleidsvoornemen kan niet worden aangenomen dat de schade als gevolg van het nieuwe plan voor de belanghebbenden destijds voorzienbaar is geweest. De hoger beroepen zijn volgens de Afdeling ongegrond en de aangevallen uitspraken (van de rechtbank) moeten worden bevestigd. Dit betekent dat er thans met inachtneming van de uitspraken van de Rechtbank Leeuwarden en de Raad van State een nieuwe beslissing op bezwaar moet volgen. In dit verband merken wij verder op, dat één van de bewoners (Sleutelbloem 52) destijds niet alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het afwijzen van zijn verzoek om schadevergoeding, maar hieraan heeft toegevoegd zich te kunnen vinden in het advies van de SAOZ, behalve voorzover het betreft de hoogte van de vergoeding. De SAOZ, de toenmalige schadebeoordelingscommissie, adviseerde om aan deze bewoner een schadevergoeding toe te kennen van 11.340,--, waardedaling per 13 januari 1999 (in het oorspronkelijke advies is nog sprake van f 25.000,De SAOZ merkt in haar advies op, dat in het oorspronkelijke verzoekschrift van deze bewoner een waardevermindering van 68.070,-- genoemd wordt en een bedrag aan immateriële schade van 9.080,--, samen 77.140, Een waardedaling van 68.070,--, aldus de SAOZ (indien de immateriële schade wordt verdisconteerd in de waardedaling van de woning is er geen plaats meer voor een afzonderlijke vergoeding)zou een percentage van de waarde van de woning van 27,25 betekenen. Een dergelijke omvang van een waardevermindering acht men buitensporig hoog in relatie tot de hiervoor (in het rapport van de SAOZ) omschreven omstandigheden (afstand, aanwezigheid van het Van Blad 3 Harinxmakanaal als barrière, voorheen mogelijke planologische invulling)Een bovenmatig nadeliger planologische situatie doet zich dan ook niet door. De woning blijft ook in de nieuwe situatie aantrekkelijk voor de kopersmarkt, aldus de SAOZ. De Adviescommissie voor de bezwaarschriften is destijds in haar advies (van 21 mei 2003) niet ingegaan op de bezwaren tegen de hoogte van de vergoeding, omdat men hee'ft geadviseerd om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het bestreden besluit (afwijzing van het verzoek) niet te herroepen Tijdens de hoorzitting van genoemde commissie is namens de betrokken bewoner naar voren gebracht dat aan een makelaar is gevraagd om de schade te begroten. De schade per 12 januari 1999 wordt begroot op een bedrag van 26.250, (brief van de makelaar van 7 oktober 2002)De bewoner stelde zich op het standpunt dat dit bedrag aan hem dient te worden vergoed, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tijdens bedoelde hoorzitting is van de kant van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften gevraagd hoe het schadebedrag van de makelaar valt te controleren. Dit heeft geresulteerd in een brief van de makelaar d.d. 16 oktober 2002. Genoemde brieven liggen voor u ter inzage. Bedoelde taxatie is volgens ons evenwel niet op juiste uitgangspunten gebaseerd. Zo moet volgens de jurisprudentie niet de prijs, die de belanghebbende destijds bij de aankoop zelf heeft betaald (plus een waardestijging) de vergelijkingsmaatstaf zijn, maar dient de alsnog achteraf getaxeerde waarde, voor zover deze door de toen van kracht zijnde planologische maatregelen was bepaald, te worden vergeleken met de objectief bepaalde waarde na de wijziging van het planologische regime. Als peildatum dient te worden gehanteerd het tijdstip waarop de schadeveroorzakende planologische maatregel rechtens onaantastbaar is geworden (in dit geval 13 januari 1999, de datum waarop de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan "Hempens-Teerns" is gepubliceerd)In het advies van de makelaar is weliswaar eveneens sprake van januari 1999, maar de vergelijking is niet juist, o.a. omdat hierbij een in 2001 aan de zuidkant van de woning aangelegde tuin betrokken wordt, waarvan de waarde met een ongewoon hoog percentage (60) zou zijn gedaald. Al met al komt men tot een waardevermindering van 26.250,Mede gelet op hetgeen in het advies van de SAOZ is opgemerkt, n.l. dat een bovenmatig planologisch nadeliger situatie zich hier niet voordoet, waaruit naar onze mening mag worden afgeleid dat ook van een waardevermindering van 26.250,-- geen sprake is, plus hetgeen hiervoor is opgemerkt inzake de taxatie van de makelaar, menen wij dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het advies van de SAOZ niet juist zou zijn. De omstandigheid dat een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 2006 | | pagina 83