Grouv/, 20 februari 1Q74.
De Commissie voor Administratief Beroep heeft heden de heer Prof- Dr. P.E.
Hoeksema, die vergezeld was van zijn adviseur, de heer Ir. D. Tuinstra, gehoord
over zijn tot de raad gericht beroepschrift tegen het besluit van burgemeester
en wethouders d.d. 12 november j.l. tot aanhouding van de beslissing op een ver
zoek om vergunning voor de bouw van een seizoenwoonverblijf op de Birdskop, ka
dastraal bekend gemeente Grouw, sektie 3, no. 236.
De heer Hoeksema zette uiteen, dat hij indertijd de opstallen op de Birds
kop heeft gekocht van de heer siekmans en dat hij zich tot de burgemeester
heeft gewend met de vraag, welke mogelijkheden er lagen, om ter plaatse een re-
kreatieverblijf te scheppen. De burgemeester heeft hem bij die gelegenheid mede
gedeeld, dat alleen een vergunning voor een woonschip zou kunnen worden ver
leend. Nadat gebleken was, dat een zodanige vergunning alleen op naam en tot we
deropzegging kon worden verleend en het niet uitgesloten was, dat het woonschip
te zijner tijd naar een centrale woonschepenhaven zou moeten worden overgebracht,
heeft de heer Hoeksema van het woonschip afgezien.
Appellant is daarna de opstallen als zomerverblijf gaan gebruiken en de ge
meente heeft hem op die grond in de woonforenzenbelasting aangeslagen.
In het voorjaar van 1972 heeft de heer Hoeksema zich tot het gemeentebestuur
gewend, voor da aanleg van waterleiding. Hij werd verwezen naar de I.W.G.L. te
LeeuwardenToen de werkzaamheden voor de waterleiding in uitvoering waren heeft
de burgemeestervergezeld van de direkteur van gemeentewerken een bezoek aan de
Birdskon gebracht, waaruit een brief van burgemeester en wethouders resulteerde
met de mededeling, dat de aanleg van de waterleiding niet betekende, dat ook een
bouwvergunning voor een zomerwoning zou worden verleend.
Naar aanleiding van een daarop volgend onderhoud met burgemeester en wet
houders voor het verkrijgen van een vergunning voor de verbouw van een schuur
werd van de gemeente de mededeling ontvangen, dat aan een vergunning niet kon
worden medegewerktomdat dit niet zou stroken met het bestemmingsplan.
In de beslissing van 12 november j.l. wordt overwogen, dat er geen weige-
ringsgrond voor de bouw van een se'.zcenwoonverbiijf aanwezig is, zodat de be
slissing op de aanvrage ingevolge de vrettelijke bemalingen moet worden aangehou
den.
De heer Hoeksema voelde zich door deze tegenstrijdige uitlatingen van het
college wat om de tuin geleid, vandaar dat hij voorziening bij de raad heeft ge
vraagd.
De heer Tuinstra zette uiteen, dat de beslissing tot aanhouding terecht is
genomen, omdat het deelplan 1 tor goedkeuring bij gedeputeerde staten lag. Inge
volge dit deelplan sou de gevraagde vergunning op grond van de opgenomen over
gangsbepaling verleend moeten wordenGedeputeerde staten hebben echter aan die
overgangsbepaling ten dele goedkeuring onthouden.
Wanneer prof. Hoeksema indertijd een bouwvergunning had aangevraagd, dan
zou hem na het verstrijken van de geldigheidsduur van het voorbereidingsbesluit
vergunning moeten zijn verleend. Spreker vroeg zich af, of hier van een misvat
ting door burgemeester en wethouders moet worden gesproken.
Weliswaar hebben gedeputeerde staten aan een gedeelte van de overgangsbepa
ling van deelplan 1 hun goedkeuring onthouden, maar spreker had de indruk, dat
het bezwaar van gedeputeerde staten in beginsel niet gericht was tegen de inhoud
van die bepaling, maar dat het college meer geporteerd was voor een vrijstel
lingsbepaling, die verbouw van bestaande gebouwen mogelijk zou maken.
Prof. Hoeksema is tegen het besluit van gedenuteerde staten bij de Kroon in
beroep gegaan, daarmede de wens van de raad onderstrepend, dat aan een over
gangsbepaling in de oorspronkelijke versie behoefte bestond.
Volgens de heer Tuinstra ontstaan in cultuurgebieden altijd bepaalde bouw
werken. Gelet op het massieve karakter van de Birdskop schreeuwt het landschap
daar om de oprichting van bepaalde, verantwoorde voorzieningen, die niet detone
ren.