Indien dit laatste niet het geval mocht zijn, kan uw college dan mededelen,
of er meerdere gevallen bekend zijn, waarin gedeputeerde staten een van uw col
lege afwijkend beleid hebben gevoerd in de gemeente Idaarderadeel t.a.v. het wa
tersportgebied?
Naar aanleiding van liet bovenstaande mogen wij het volgende opmerken.
In de jaren 1962/63 hebben wij medewerking onthouden aan het voornemen van de
heer B.IJ. Meintema te Mantguin om op of nabij het perceel, kadastraal bekend ge
meente Grouw, sektie Dno. ill, gelegen aan da Sytebuurster Eerekreatiege l<-~
genheid te scheppen in de vorm van de bouw van bungalowsinrichting van kam
peerterreinen het maken van aanieggeiegenheid voor boten e.d. Verder hebben wij
bij ons besluit van 11 juni 1963 geweigerd aan de heer Meintema, voornoemd, een
vergunning te verstrekken voor de bouw van een zomerhuisje op bedoeld terrein,
omdat het plan indruiste tegen de bepalingen van het destijds geldende uitbrei
dingsplan in hoofdzaak
Niettemin heeft de heer Meintema ter plaatse de volgende werkzaamheden uitge
voerd
a. het graven van een insteekhaven;
b. het aanbrengen van een houten danr.vand cp de scheiding van de haven en het
buitenwater;
c. het verbreden en uitbaggeren van een sloot aan de oostzijde van het perceel
en het inrichten van deze sloor tot aanlegplaats voor pleziervaartuigen;
d. het storten van de vrijkomende specie cp net boezemland.
Aangezien bovenomschreven werkzaamheden plaats vonden o.m. in strijd met hét
bepaalde in de ontgrondingsverordening Friesland en de Verordening Lands chaps-
schoon Merengebied en net alsnog verlenen van toestemming voor de uitgevoerde
werken met het oog op de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde en
de betekenis voor de rekreatie van het onderhavige gebied niet kon worden over
wogen, hebben gedeputeerde staten - het competente orgaan in deze - de heer
Meintema op 9 maart 1970 aangeschreven om het perceel vóór 1 mei 1970 in zijn
oorspronkelijke staat terug te brengen. Mocht daartoe vóór genoemde datum met
zijn overgegaan, dan zou het nodige door toepassing van politiedwang door de
provincie worden verricht op kosten van de heer Meintema.
In bedoelde aanschrijving werd tevens gewag gemaakt van de omstandigheid, dat
de heer Meintema bepaalde gedeelten van het perceel aan derden had doorverkocht,
maar dat de aansprakelijkheid voor* herstoj in de oorspronkelijke toestand op hem
bleef rusten.
Op deze aanschrijving heeft de heer Meintema gereageerd met brieven van 18 en
23 maart 1970 en tevens met een bespreking met gedeputeerde staten op 29 april
1970. Een en ander is voor genoemd col loge geen aanleiding geweest op het ingeno
men standpunt terug te komen. In verband met de gevoerde correspondentie werd de
datum, waarop aan de aanschrijving moest zijn voldaan, nader gesteld op 1 juli
1970. Bij schrijven van 14 mei 1970 hebben gedeputeerde staten de heer Meintema
daarmede in kennis gesteld.
Tegen de aanschrijving van gedeputeerde staten heeft de heer Meintema daarop
een bezwaarschrift bij de Kroon ingediend.
Op 23 mei 1970 deelden gedeputeerde staten a.m. de heer Meint|ma mede, dat zij
in bedoeld bezwaarschrift geen aanleiding konden vinden, om met'terugbrengen van
het perceel in de oorspronkelijks staat de beslissing van de Kroon af te wach
ten. De datum, waarop aan de aanschrijving moest worden voldaan, werd nader be
paald op 1 mei 1971.
In december 1971 besloot bedoeld collega, om alvorens tot politiedwang ovey
te gaan, alsnog de beslissing van de Kroon af te wachten.
Het beroepschrift is behandeld in een zitting van de .Raad van State op 13 au
gustus 1972.
De Raad van State stelde zich op standpunt:
a. dat de heer Meintema geen vergunning aan gedeputeerde staten had gevraagd
voor de uitvoering van de werken; 'm/v; J-
b. dat gedeputeerde staten derhalve ook niet afwijzend hadden beschikt, op enig
verzoek van de heer Meintema; v:
c. dat er mitsdien geen afwijzende beschikking van gedeputeerde staten aanwezig
was, waartegen beroep zou kunnen worden ingesteld;