Een, vriend Van GORKUM, neen; het is mij niet ver gee ten,
Dat gij op deezen dag aan uwe lecvensketen
Reeds vijftig fchakels telt, (dat's juist 'c half Eeuwgetij;)
Dies word mijn geest gewekt, door de eed'le Poëzij,
Omnaar vermogenmet een Versje U te begroeten.
Maar hoeop welk een' trant zal U mijn Nimf ontmoeten
Zij walgt van vleijerijdoch echter is 't haar plicht
Dat zij de daaden zingtdie gijhaar Heldverricht.
Uw deugd, uw hupsch gedrag, elk die U kent gebleeken
Zal zij niet meldenja geen woord 'er zelfs van fpreeken
Doch wat uw nuttig, ja noodzaak'lijk Ampt betreft,
Dat 's veel aanzienlijker dan 't dom gemeen bezefc.
Waard gij 'er niet, wie at gerust zijn brood en zuivel?
De Boosheid heeft meer vrees voor U dan voor den Duivel
Want bleef ze ftraffeloos tot aan den jongften dag
Zij woedde zonder fchroom. Dan gij, gij baart ontzach;
't Zij dat Gerechtigheid U 't blanke zwaard doet zwaaijen
't Zij dat ge, op Haaren last, het voedzel voor de kraaijen
Verfchaftof ftrengelijk de tuchtroê fnerpen doet.
Maar als ge uw glad Gefpan, Reeds vol van vuur en moed,
Naar ftad of dorp doet met uw rijtuïch heenen fnellen
Daar ge een' gekneusden peesof adermoet herltellen
Of daar men heupof knieof been verwrongen heeft
Dan is 't dat ftraks uw Naam op duizend tongen zweeft.
Dan fchreeuwt de lijder 't uitIk Hoor me aan geen gepeupel
Haal fluks Van GORKUM hierof 'k ga voor eeuwig kreupel.
Ik wil geen Knocijer".Dandees thoon gaat mij te hoog;
Daar toe verlies ik uw' Verjaardag uit het oog.
Ik zing dan liever, hoe de Algoedheid U wou fpaaren,
Vriend THEODOOR, een reeks van vijftig ronde jaaren.
Hoeveele zijn'er, die zulks niet gebeuren mag!
De meeste derven jongdat ziet men dag aan dag
Of leeven zijzij zijn vaak zwak en zukkelachtig.
Gij, daar en tegen, zij: nog jeugdig, fris en krachtig.
Gij zijt gezegend met een Dochter en een' Zoon,
Met Petrus en Kristijn twee paercls aan uw kroon
Twee Kind'ren, die gij ziet het pad der deugd betrcedcn.
Dies loof d'Alzegenaar voor Zijn wcldaadigheden
Op U zo mild, zo ruim, zo rijk*]ijk uitgertort
Op dat gij meer en meer door Hem gezegend wordt.
De Dankdag, morgen, door 's Lands Vad'ren uitgefchreeven
Zal U dusboven veeleeen ruime dankftof geevcn.
Dan 't Zedenmecsters-ampt past mij niet te bekleên
Dat onze Leeraars, die den kanfeltrap betreën,
'tEerwaardig Zestal, wijl'c hun plicht is, daar voor zorgen
Maarwat ik vraagen zou: Meent gij van daag of morgen
Niet weêr te trouwen? ('kdenk toch Ja;) U voegt een troost,
Een fteuneen bedgenooteeen Moeder voor uw Kroost
Een Vrouw die deugdrijk isgoedhartigtederhertig,
Gefchetst door Salomon (zie Spreuken een-en-dertig;
Een Vrouw die fteeds getrouw voor uw belangen waakt,
Waar meê gij reeds op de aarde een hemelvreugde fmaakt.
Van GORKUMwelk een heil was U dan niet befchooren!
Dan 'k merk, mijn pen vérftompt, en de inktpot is bevrooren.
Leef tot uw Scheppers eer, tot nut van d'èvenmensch,
Tot fchrik van 'c fchuim des volks, nog lange! Dat 's de wensch
Van hem, die't zich ter eere rekent,
Dat hij zijn* naam, met achtingtekent,
A. JELTEMA.
Lofdicht 'ter verjaaring van meester Theodorus van Gorcum, Vrieslands scherprechter, toen dezelve,
op den 18den dag van sprokkelmaand des jaars 1777, den ouderdom bereikte van eene halve eeuw'.