Havank en de architectonische miskraam
8
Leendert Plaisier
Ik liep als jongen van een jaar of zes, zeven,
aan de hand van mijn vader over de stoep
langs de in mijn herinnering metershoge
haag die het terras van Hotel Amicitia
afschermde, de Wirdumerdijk in. Uit het
hotel kwam een man, lang - in mijn her
innering, donker gekleed, donkere hoed
op. Hij liep langs ons, handen op de rug,
langzaam en rechtop, richting Nieuweweg.
Zodra de man ons gepasseerd was, keerde
mijn vader zich om, draaide mij mee, boog
zich naar me toe en wees naar de man die
nu enkele passen van ons verwijderd was.
'Dat' zei hij zachtjes, 'is Havank!'
Hoe teleurstellend het ook is, maar
Havank had niet echt veel met zijn geboor
testad op. Bij herhaling geeft hij lucht aan
zijn afkeer van de stad die hij 'druk, koud
en tochtig' vond. Een enkele maal duidde
hij de stad zelfs zeer misprijzend als 'Plee
warden' aan. De journalist Van der Meulen
zet de schrijver scherp neer: 'Havank was
een Leeuwarder die geen Leeuwarder meer
wilde en kon zijn en die de Friese hoofdstad
en alle daarin saamgebalde kleinburgerlijk
heid tot in zijn hart verfoeide.' Hij vertelt
dat Havank vaak een wandeling door de
stad maakte: 'Als hij in Leeuwarden was,
placht hij veelvuldig, en op werkelijk alle
uren van de dag en de nacht, door de stad
te zwalken. En veelal keerde hij dan uiterst
verontwaardigd in Amicitia terug, foete
rend dat zoveel moois van de stad, zoals hij
die in zijn jeugdherinneringen koesterde,
verloren was gegaan, vernietigd, afgebro
ken, hopeloos verknoeid.' In dat kader her
innert hij zich de volgende uitspraak van
Havank: 'Leeuwarden is een kale ellendige
rotstad geworden, bewoond door klieren
van mensen'.
Prins Hendrikstraat met Prins Hendrikbrug, 1956
Ook in zijn boek Circus Mikkenie dat
geheel in Leeuwarden speelt, geeft Havank
de stad er van langs. Merkwaardig (om in
stijl te blijven) is dat het daarbij om een
bepaalde straat gaat: de Prins Hendrik
straat. Havank omschrijft de straat respec
tievelijk als volgt:
die doodsaaie Prins Wie-Dan-Ook-straat,
die hoogst onmerkwaardige Dooie-Pieren-
Zo-en-Zo-straat, een vrij stompzinnige
straat, een architectonische miskraam, de
dooie pieren Prins Hendrikstraat en die
mismaakte Prins Hendrikstraat.
Toegegeven, de Prins Hendrikstraat is
geenszins een bijzondere straat. Maar waar
om de schrijver zó negatief uit de hoek
komt is een raadsel.
Toch was het in de ogen van Havank niet
helemaal niks meer met Leeuwarden.
In datzelfde Circus Mikkenie beschrijft
hij een nachtelijke wandeling die de hoofd
personen, na een bezoek aan de Klanderij,
maken: 'Zij wandelden in westelijke rich
ting, langs een brede gracht waar trage
schuiten sliepen. Op een brug bleven zij
staan en hingen over de leuning. En de
stilte van de nacht en de slapende stad
was intens. 'Dit,' zei de Schaduw, met een
luie arm voor zich uitwijzend, 'is oprecht
schoon, Harro.' Ver, achter het donker en
ongerimpelde water, torenend hoog boven
statig geboomte uit, rees de Oldehove in
het licht van de volle maan.'
In een artikel van zijn hand in Frieslands
Kern geeft hij onomwonden toe: Want, alle
gekanker ten spijt, is onze geboortestad ons
toch werkelijk wel zeer lief. Heel wat liever,
bijvoorbeeld, dan onvoorzichtige uitlatingen
soms zouden doen vermoeden.' En na de
hierboven genoemde zin over de rotstad,
bewoond door klieren van mensen, vervolgt
Havank met: 'Maar ik hou er van'.