23
bevindingen opschrijven'. Bij een nega
tieve uitslag werd de hele vooraad van de
desbetreffende bakker in beslag genomen.
Dat overkwam op 9 oktober bakker Buw-
alda aan de Voorstreek, broodfabriek De
Zelfstandigheid in Oldegalileen en bakker
Veenstra in Achter de Hoven. Hun voor
raden werden in het openbaar verkocht.
Gedurende de hele mobilisatie bleef het
gemeentelijk bestuur alert op ontduiking
van de broodbepalingen. In 1916 trof de
politie in de broodkarren van Van Dam,
Sint Jacobsstraat en van Dijkstra, Wir-
dumerdijk tussen de koeken, beschuiten
en het bruine brood "Wittebrood' aan. Ook
deze vondst leidde tot openbare verkoop
van het brood. Rond het brood werd ook
nog een kleine klassenstrijd uitgevochten.
De socialistische bakkers van Excelsior
hielden -tot groot ongenoegen van Patijn-
bepaalde maatregelen tegen 'omdat dan
voor de meer gegoeden iets te koop was
wat de kleine beurzen niet konden beta
len.'
Armoedig volk
Terwijl Jacob Haarsma zondagavond 27
september 1914 wachtliep, werd in Leeu
warden zijn zoontje Johannes geboren. De
jonge vader kreeg geen verlof om naar zijn
woonplaats af te reizen. Gedurende veer
tien dagen waren alle verloven ingetrok
ken omdat de mannen geprotesteerd had
den tegen hun verhuizing van particuliere
adressen naar een grote schuur. Pas 2
oktober mocht Haarsma twee dagen naar
huis. De vreugde om het weerzien was
vermengd met angst voor de toekomst. In
Leeuwarden was het nog rustig, maar met
het beleg van Antwerpen kwam de oorlog
dichtbij. Krantenadvertenties -'wegens de
tegenwoordige drukkende tijdsomstandig
heden een heren- en damesrijwiel aan
geboden'- maakten duidelijk dat het voor
veel mensen een zorgelijke tijd was. Nog
steeds bestond de kans dat de Nederland
se neutraliteit geschonden werd. Op zijn
mobilisatie-adres had Jacob de kanonnen
gehoord die Antwerpen beschoten. De strijd
om Antwerpen had een stroom vluchtelin
gen op gang gebracht.
Op 9 oktober kreeg het stadsbestuur te
horen dat er de volgende dag 3000 vluch
telingen naar Leeuwarden kwamen. 'De
drukte die deze berichten tengevolge had
den is de ergste die ik heb bijgewoond',
verzuchtte Patijn. Voor 3000 mensen moest
er de volgende dag koffie, thee en brood
zijn. Om koffie voor zoveel mensen in De
Waag te kunnen zetten, moest eerst een
zwaardere gasleiding worden aangelegd.
De mensen onder dak brengen was weer
een ander probleem. De kazerne bleek
niet beschikbaar, omdat tegelijkertijd
1200 geïnterneerde Engelse militairen
in de stad werden verwacht. De Belgen
werden ondergebracht in de Beurs en in
schoolgebouwen. Er werd voor gezorgd
dat op de stations eerste hulp aanwezig
was en 'raderbaren' om mogelijke zieken
te vervoeren. Ook was er voor geestelijke
bijstand gezorgd. Maar dit pakte niet hele
maal goed uit: door een misverstand
waren er zeven predikanten op het station
en was de pastoor vertrokken voordat de
trein arriveerde. De vluchtelingen werden
van het station naar De Waag gebracht.
Volgens de standsbewuste Patijn was het
'armoedig volk van de laagste stand, uit
de achterbuurten van Antwerpen', maar
gelukkig bleek later 'dat er toch van bete
re standen bij waren.' De gemeente bleef
overigens met een hoop brood zitten want
er waren maar ongeveer 700 vluchtelingen
aangekomen. Enkele dagen later kwamen
er nog eens 2300. Of die oud brood kregen
vermeldt het verhaal niet.
Vrouwen en kinderen werden in de
Beurs ondergebracht. Patijn ging een kijkje
nemen en hij moet schilderachtige tafere
len hebben aangetroffen: vrouwen die met
brandende lucifers -terwijl de hele beurs
vol lag met stroo!- een friseerijzer pro
beerde te verwarmen om zich in 'het holle
van de nacht te friseeren'. Het verwarmen
van friseerijzers werd verboden. Naarma
te er meer vluchtelingen kwamen, werd er
ook meer over hen geklaagd. Ze zouden lui
zijn, stelen en bedriegen. Burgemeester
Patijn was de vluchtelingen dan ook lie
ver kwijt dan rijk. Het lukte hem binnen
enkele maanden -voorlopig- alle vluchte
lingen de stad uit te werken. 'Ten spijt van
alle medegevoel en de wensch om bij deze
menschen geen onaangename indruk ach
ter te laten', schreef hij in zijn dagboek.
Somber
Uit dit dagboek blijkt dat Jacob Haarsma
steeds somberder werd. In het begin van
zijn mobilisatie was hij opgewekt. Hij
had een goed onderdak bij particulieren
gevonden en het was volop zomer. De
verhuizing naar de schuur was geen ver
betering; de zomer eindigde koud en met
veel regen. Volgens Haarsma daalde het
morele peil: getrouwde mannen begonnen
met meisjes te 'scharrelen'. Op 18 oktober
1914 schreef hij: 'een trieste dag en triest
is 't binnen in mij'. Hij maakte zich zorgen
over zijn toekomst en die van zijn vrouw
en kind. Inmiddels moest Janke rondko
men van een uitkering van 65 cent per dag
en 20 cent per dag voor het kind. Huis
huur en fondsbijdrage werden betaald.
Vrouwen die protesteerden tegen de lage
uitkering werden volgens Patijn opgehitst
door anarchisten. Haarsma werd niet
alleen geplaagd door verlangen naar huis
maar ook door het ontbreken van wat hij
noemde 'geestelijke arbeid'.
De mobilisatie duurde echter voort; ook
voor Haarsma. Zijn zoon herinnerde zich
later dat hij als klein kind met zijn moe
der naar Almkerk reisde om zijn vader op
te zoeken. Met de trein naar Woudrichem,
met het pontje over de Waal en verder met
een rijtuig.
Jacob Haarsma hield van augustus tot
november 1914 een dagboek bij over zijn
mobilisatie
Tijdens de mobilisatie werden op grote schaal
paarden gevorderd
(Foto: M.E. Hepkema)