Benninga's Friesche Margarinefabriek 14 Gjalt van der Kooi 'Het belangrijkste joodse industriële bedrijf in Leeuwarden in de dertiger jaren is de margarinefabriek van Benninga', schreef Fenno Schoustra in 1988 in 't Kleine Krantsje. De oprichter was Benjamin Benninga, afkomstig uit Eenrum (Gronin gen). Waar lag de oorsprong van de familie Benninga, behoorde zij tot de joodse gemeenschap en was de oprichting van een margarinefabriek een logische stap? Vragen waarop geprobeerd is een antwoord te vinden. Benjamin Benninga werd geboren in Een rum op 27 oktober 1853. Hij was de tweede van drie zoons uit het tweede huwelijk van Simon Jacobs Benninga en Kaatje Isaaks Frankfort. Hij had nog drie halfbroers uit een eerder huwelijk van zijn vader met Lea Fennema de Jonge, die op 31-jarige leeftijd was overleden. Van de twintig kinderen van deze halfbroers zijn er drie jong gestorven en twaalf in een concen tratiekamp omgebracht, terwijl ook hun kinderen, op twee na, in een concentratie kamp zijn gestorven. Van Benjamins volle broers stierf er één op 21-jarige leeftijd en de andere, Simon, overleed in Hoogezand in 1926. Benjamins vader was slager zoals bijna alle Benninga's en de andere joden op het platteland. Tot 1865 was het slachten een winstgevende aangelegenheid. De vlees- prijzen waren lange tijd hoog, terwijl er veel slachtvee was. Door het uitbreken van de veepest in 1865 ging echter veel vee verloren. Het slachtvee steeg in prijs, zodat slachters minder verdienden. Veel slagers kwamen daardoor in problemen. Na 1870 trad een herstel van de vee- en vleeshandel in, maar niet voor lang. De landbouwcrisis na 1875 had tot gevolg dat de verkoopprijzen van vee en daardoor ook van vlees daalden. Bovendien was er felle concurrentie van goedkoop Amerikaans en Australisch vlees. Pas na 1881 ging het weer iets beter met het slachtersbedrijf. Ondanks de verbetering zochten de slachters naar verbreding van hun werk terrein. Naast het normale slachten hiel den zij zich steeds meer bezig met de han del in bijproducten zoals nieren, darmen, hammen maar vooral ook met (rauw) vet. Bekend is dat al aan het eind van de negentiger jaren van de 19e eeuw rauwvet werd gesmolten met het oog op de houd baarheid en in bekers werd verpakt. Intussen was Benjamin in 1878 in Lem mer getrouwd met Leentje (Lea) van Dam; in 1879 werd zoon Simon geboren. Benjamin trouwde nog twee keer. Uit zijn tweede huwelijk met Sara de Leeuw werd een dochter, Johanna, geboren. De derde keer trouwde Benjamin met Judith van Crefeld. Zij kregen twee zoons, Jacob en Izaak en twee dochters, Goutje en Kaatje. Zuiver gesmolten rundvet In 1904 vinden we in het Nieuwsblad van Friesland een advertentie van Benninga. Uit 1909 is een briefhoofd bekend met de tekst: 'Eerste Sneeker-Vetsmelterij S. Ben-ninga Co.' Daaraan is toegevoegd 'Zuiver gesmolten Rundvet, Fijne Kwali teit'. Het betreft hier het bedrijf van Ben jamins oudste zoon Simon. Naast het bedrijf in Sneek bestond er vanaf 1915 een firma in Lemmer die gevormd werd door Benjamin en zijn zonen Jacob en Izaak: Blijkens een onderhandsche, behoorlijk geregistreerde, akte van 28 juli 1915, tusschen de heeren Benjamin Benninga, Jacob Benninga en Izaak Benninga, allen kooplieden in vet en wonende te Lemmer, gemeente Lemsterland, aangegaan een vennootschap van koophandel, onder de firmanaam B. Benninga en Zonen, geves tigd te Lemmer, welke ten doel heeft de voortzetting der zaken reeds nu door de vennooten voor gemeenschappelijke reke ning gedreven en omvattende den handel in vetten en aanverwante artikelen. Onder de naam Eerste Lemster Stoom- smelterij nam deze firma deel aan ten toonstellingen. Op een landbouwtentoon stelling in Joure won zij de eerste prijs voor gesmolten rundvet. Bij de verhuizing van het bedrijf naar de Tuinen 25-27 in Leeuwarden werd de firma ontbonden en werd opgericht de Naamloze Vennoot schap Noord-Nederlandsche Vetsmelterij, Benjamin Benninga (1853-1938) (Schilderij door Cor Reisma, Historisch Archief Benninga) LA» it

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2002 | | pagina 16