5 Een sleperszoon? De leerlingen van de nabijgelegen Latijn se school, die Bodendijks woning nauwe lijks durfden te passeren, moesten het ook gedurig ontgelden. Zo moesten ze tegen hun Latijnse meesters zeggen dat het 'schelmen, schurcken en gaudieven' waren. Enkelen kregen zelfs te verstaan 'dat se na hun moeders souden gaen en tegens deselve seggen dat sij hoeren waren en dat se daer de kost meest mede gewinnen moesten.' Een ander werd toe geroepen: 'Du Hamerster, weetstu wel wat dyn bestevaer geweest is?' (en hemselven luytkeels antwoordende) 'Een wagenaers en slepers zoon.' De zoon van de kamer bewaarder Hendrick Wassenaar kreeg toegeworpen: 'Vraegh Wielinga reis of hij wel weet waer hij van uytsproten is en [zeg hem] dat sijn vaer een sleper is geweest.' Deze laatste twee leerlingen zijn gemakkelijk te identificeren. Dominicus Hamerster was een kleinzoon en Wasse naar junior een oudoomzegger van Epeus Wielinga, die dus zelfs een wagenaars- en sleperszoon zou zijn geweest en derhalve van geringe komaf. Maar hoeveel waarde mogen we hechten aan de woorden van deze Johannes Bodendijk, die volgens zijn buren niets anders waren dan 'een dron- kenmans seggen en discours' en die hijzelf afdeed als 'raillerie' (scherts)? Dat hij in ieder geval goed op de hoogte was van de onderlinge familieverhoudingen van de Wielinga's is bemoedigend. Sociale mobiliteit Aan de andere kant is het reeds lang bekend dat er in de tijd van de Republiek weinig sociale mobiliteit voorkwam. In de nieuwe monografie van de geschiedenis van Leeuwarden wordt dat andermaal onderschreven. Toen de Opstand tegen Spanje eenmaal geslaagd was, kwam de macht in handen van een steeds kleinere groep regenten, die de rijen strak geslo ten hielden. De oligarchisering vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw versnelde dat proces en ging hand in hand met de verdere aristocratisering van deze regenten, die zich meer en meer van het gewone volk gingen onderscheiden en als kleine despoten het land regeerden. In de achttiende eeuw was het, zeker op het platteland, schier ondoenlijk om nog door te dringen in de regentenklasse. De beste kansen lagen nog in de steden, waar de stadhouder veel invloed had en trouwe cliënten op vorstelijke wijze met ambten beloonde. Maar de families die er uiteindelijk in slaagden de absolute top te bereiken, hadden daar meerdere genera ties voor nodig en de basis voor dat suc ces was veelal gelegd in het begin van de Gouden Eeuw. Wie zich later aandiende werd gestuit door de duidelijke grenzen die aan de 'soms grenzeloze ambities van de Leeuwarder stadsregenten' waren gesteld. Zou Epeus Wielinga werkelijk een sleperszoon zijn geweest en bevestigt /IA.VU U l/Vi cWVFWtf Uv V 9 V u C" ■faroM'/ PafcV cnr&t - fej'i föjbriy 0ccfatrTft C&ta, f(v A? Il cxj-n. r> rt «w, t &X 7F£v l^rnfa&Vy £3ew> fy&vvr* Cs l j Ok cL. 4^ C\ PA*::R.- Fragment van de getuigenverklaring van Frouckjen Michels van 18 augustus 1706 waarin zij stel de dat Bodendijk haar had toegeschreeuwd dat ze 'haer meer als duysentmael van de olde maec- kelaer hadde laten neucken, ja meer als sij (met eerbaerheit geschreven) hairen aen haer kut had.' Door deze woorden zo uit zijn mond op te laten tekenen kan deze vrouw - met respect geschreven - verantwoordelijk worden gehouden voor de oudste vermelding van het woord 'neuken' in zijn seksuele betekenis. Volgens een artikel van Yvette Stoops in De Nieuwe Taalgids (1992) dateerde de oudste optekening van dat woord tot dusverre van 1762. Een Zuid-Afrikaan liet toen weten: 'ik wil neuken, wit of swart, al wat mij voorkomt dat mij 't lekkerste smaakt, dat wil ik nemen.' In het eigenlijke Nederlandse taalgebied is het woord eerst laat opgetekend, zodat 'neuken' misschien wel als een frisisme moet worden bestempeld. Saillant detail in dit verband zou kunnen zijn dat Bodendijk een zoon van een Duitse huurling was

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2002 | | pagina 7