y
Lcovor^
ca»;
17
Y/V I
Carolina (1743-1787), Prinses van Oranje,
dochter van Willem IV en Anna van Hanno-
Het was altijd hetzelfde liedje bij begrafe
nissen van de Nassaus: wie mocht waar
lopen in de stoet en wie betaalde dat alles?
Arnoldi vond het verschrikkelijk en hij liet
meteen een 'missive' hierover opstellen,
die hij aan de jeugdige stadhouder, Wil
lem V, die op Het Loo vertoefde, zond. De
heren Gedeputeerden van de Staten van
Friesland waren volgens Arnoldi 'uiter
mate misnoegt'. Dit was 'gans onbedagt en
ondankbaar aan de dierbare Memorie van
de Princess aan welke de stad so een grote
verpligtinge heeft.' Enkele dagen later
schreef hij dankbaar dat alles nu in orde
was. De volle magistraat en vroedschap
zal zoals altijd, de lijkstatie keurig verge
zellen, van het Hof naar de kerk, alsmede
op de terugweg.
Een vacature en een vrolijke maaltijd
Midden in deze periode had Arnoldi nog
een andere kwestie waar hij gouvernante
Carolina over informeerde. Er was een
vacature in de vroedschap ontstaan, na
het overlijden van de oud-burgemeester
Kutsch. Vier weken na zijn dood moest
de vacature zijn opgevuld. De tijd drong,
er moest nu iemand worden verkozen,
zo schreef hij op 28 mei 1765. Dan legt
hij uit aan de prinses hoe de procedure
verloopt, maar dat zal Uwe Hoogheit
bekend zijn....' Er is sprake van zeven
electeurs, die uitgeloot werden uit de 39
overige vroedschappen, zodat het afhing
van de gezindheid van deze personen en
er niet sprake was van 'directie', aldus
Arnoldi. Kortom: zo eerlijk mogelijk en
geen vriendjespolitiek. Of Arnoldi zelf wel
geheel objectief was, mag sterk worden
betwijfeld. Dat mag blijken uit het ver
volg. Hij legde aan Carolina uit dat hij
er altijd naar gestreefd had om verkiezin
gen zo goed mogelijk te laten verlopen,
waarlijk in het belang van 'Onse Stadt
en Regeeringe.' Toch was hier sprake, zo
schreef de burgemeester, van een partij
der antagonisten, bijna de vierde partij
die deel uitmaakte van de vroedschap, die
zo weinig mogelijk met de regerende prins
of prinses van doen wilde hebben. En dat
was natuurlijk bedenkelijk, in de ogen van
de burgemeester. Vervolgens beschreef
Arnoldi de vier kandidaten. Dat waren
oud-schepen De Haan, Van der Veen, de
zoon van een oud-schepen en dan Philip-
pus Meinsma, zoon van de koopman en
burger Colonel en de vierde was bakker
Van Hoorn. De laatste werd onmiddellijk
door Arnoldi afgedaan als: een oud man,
verslaafd aan drank 'genoegsaam onnozel
en slegt' en dus moest die buiten beschou
wing worden gelaten. De andere drie heren
hadden goede huwelijken gesloten en hun
familie stond goed bekend. Op 18 juni 1765
schreef hij Carolina dat schepen De Haan
tot vroedsman was gekozen. Al tijden lang
de gedoodverfde kandidaat, ook al van de
overleden prinses-douairière, aldus de
Leeuwarder burgemeester. De electeurs
waren: 'ik, de schepen Couperus, de sche
pen Wieland, de Boumr (burgemeester)
Visser, de Old Boumr Wassenberg, de Old
Schepen Jansma, en de Vroedman Domi-
nicus.'
In dit briefje van 18 juni, staat een inte
ressante voetnoot, die ik letterlijk weer
geef: 'p.s. De oude vrouw wiens been ten
tijde van de hooge lijkstatie verpletterd
is, is nog niet overleden, gelijk bij mijne
eerbiedigste voorige, volgens een constant
gerugt, gemeld had, maar is seer gevaar-
In 1731 kocht Maria Louise van Hessen Kassei
van Nicolaas Arnoldi, aan Achter de Hoven een
huis of buiten met een tuin voorzien van een groot
en klein zomerhuis. Dit perceel lag ten noorden
en oosten van de terreinen die de prinses daar
al bezat. Zo was er uit vele kavels van uiteen
lopende grootte, vorm en inrichting een buiten
van ongeveer 5 hectare ontstaan. Dit buiten dat
diverse gebouwen en bouwsels bevatte werd naar
de prinses Mariënburg genoemd
(Uitsnede tekening, Fries Museum
lijk, sijnde ook reeds 78 jaren oud.' Dit
wat kromme en foute Nederlands, toont
aan, dat er eerder een verslag geschre
ven was naar Carolina over de begrafenis
van haar grootmoeder. Carolina kon niet
naar Leeuwarden komen, omdat ze in ver
wachting was en toen zij verlost was van
een dochter, Louise, stuurde Arnoldi haar
gelukwensen op 5 oktober 1765. Hij was
toen voorzitter van het college van burge
meesters, net als in 1760, toen haar eerste
kind was geboren. Hij meldde nu dat, toen
er een bevestiging kwam van de geboorte
van Louise van Nassau, hij terstond de
klokken liet luiden en hij de magistraat
liet roepen om te vergaderen, waarbij
besloten werd om 'vreugde te betuigen en
een canon te lossen...'. Bovendien werd
er 's avonds op het Raadhuis een vrolijke
maaltijd gehouden en er werd gedron
ken op 'de hooge gesondheden en van de
Princelijke Kraamvrouw en Kraamheer,
benevens het ganse Hoogfurstelijke Huis.'