Een Perzische dief in herberg De Ooievaar opgepakt
LeovttjTd
18
Hans Zijlstra en Han Hietkamp Rijkdom vergaren lijkt een goede zaak, maar dat moet dan wel op een eerlijke manier
gaan. Als het door middel van diefstal wordt verkregen, dan gedijt het niet. Dat was
ook het geval met de uit Perzië afkomstige Armeense jongeman, Jacob d'Yvan. Hij
haalde dure sieraden uit de koffer van zijn haas Abjid Dysarkys en vluchtte er mee
naar Leeuwarden. Daar liep hij tegen de lamp. Het gevolg was een strenge geseling
en verbanning. Bovendien was hij zijn gestolen spullen ook weer kwijt.
Jacob, omstreeks 1688 geboren in Isfahan,
de toenmalige hoofdstad van Perzië, was
al vijf jaar in dienst van de jonge koop
man in zijde en juwelen, Abjid Dysarkys.
Dysarkys woonde ook in Isfahan. Waar
schijnlijk waren Dysarkys en d'Yvan van
Armeense afkomst. Vanaf de 17e eeuw
was een kleine kolonie Armeniërs in
Amsterdam neergestreken, waar zij in de
Nieuwmarktbuurt woonde en actief was
in de handel in ruwe zijde en edelstenen.
Zij werden vaak als Pers of Persiaander
aangeduid, omdat velen van hen uit of via
Perzië kwamen.
Dysarkys reisde samen met zijn knecht
naar allerlei landen en steden, zoals het
Ottomaanse Rijk, Archangel en Holland.
Jacob was eerst lijfknecht, maar na drie
jaar werd hij comtoirknecht, wat beteken
de dat hij zelfstandig handel mocht drij
ven en geld voor zijn baas mocht innen.
In zekere zin voelde hij zich een slaaf van
zijn baas, want hij kreeg geen loon en toen
hij weg wilde stond de baas hem dat niet
toe. Later vertelde hij dat hij zijn vrijheid
graag terug wilde.
Waarschijnlijk had de Oost-Indische com
pagnie ook zeggenschap over hem, want in
opdracht van die compagnie moest zijn baas
hem opnieuw meenemen naar Holland, om
de koophandel te leren. Vanuit hun land
namen ze diverse dure sieraden mee, goud
en zilver, maar ook balen zijde. Het was nu
al de tweede keer dat hij meeging naar Hol
land. Jacob moest alleen, waarschijnlijk om
het vak goed te leren, met zes balen zijde
en een aantal diamanten, vanuit Amster
dam per schip naar Stockholm in Zweden.
Zijn baas bleef achter in Amsterdam. Na
ongeveer drie weken kwam hij terug. Hij
had de zijde verhandeld en had daarvoor
achthonderd dukaten contant ontvangen.
Voor de diamanten had hij een wisselbrief
bij zich. Zijn baas had een groot vertrou
wen in hem en Jacob had af en toe ook de
beschikking over de sleutel van de koffer,
waarin de dure sieraden voorradig waren.
Breed en pokdalig van aengesigt
Eind oktober van het jaar 1704 was het,
toen Jacob weer goed en wel terug was in
Amsterdam, na zijn reis naar Zweden. Hij
had op een dag de sleutel van de koffer
weer in zijn bezit. Jacob kon de verleiding
niet langer weerstaan en opende de kof
fer. Daaruit nam hij zes ringen voorzien
van diamanten, en een gouden kruisje met
dure diamanten. Voor één van die diaman
ten had zijn baas zeshonderd rijksdaalders
betaald. Verder pakte hij nog een zakje met
wat geld uit de koffer. Alles werd verpakt
in een linnen zakje en dat stak hij in een
zak van zijn kleding. Hij ging in Amster
dam naar de haven en nam plaats aan
boord van een schip naar Harlingen. Van
daaruit nam hij een trekschuit naar Leeu
warden. Op 9 november 1704, kwam hij
in Leeuwarden aan en hij nam zijn intrek
in de herberg De Ooievaar waarvan Bou-
dewijn van Nijs de hospes was. Van Nijs
keek vreemd op, want Jacob had weinig bij
zich. Geen degen, geen stok en hij had geen
Schilderij van Elias P. van Bommel, gezicht op Deinum in 1853. De Harlingertrekvaart liep toen vlak
langs het dorp en werd nog druk bevaren door zeilende beurtschippers en gejaagde veerschuiten. Zo'n 150
jaar eerder moet Jacob d'Yvan als trekschuitpassagier hier langs zijn gevaren. (Particuliere collectie)
IA.