Een in 1635 door Rembrandt Harmensz. van Rijn vervaardigde ets van een Oosterse figuur, zoals hij die zelf misschien regelmatig tegen kwam in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt handschoenen aan, terwijl dergelijke attri buten wel gebruikelijk waren. 'Ik verwacht mijn koffer met bagage pas over een paar dagen', vertelde Jacob aan de hospes. Hij vertelde verder nog dat hij in Leeuwarden was gekomen om de taal beter te leren. Hij wilde ook een aantal boeken bestuderen. Een dag na zijn aankomst kocht hij een doek, die hij als das gebruikte en ook kocht hij een paar zwarte handschoenen. Zijn baas, Abjid Dysarkys, had de dief stal ontdekt en direct aangifte gedaan bij de politie van Amsterdam. Hij was er van overtuigd dat zijn knecht deze diefstal had gepleegd, want die was nergens meer te vin den. Hij stapte naar het kantoor van de Am sterdamse Courant en plaatste in de krant van 13 november 1704, no. 137 een adver tentie, waarin hij melding maakte van de diefstal. Die advertentie bevatte de volgen de tekst over de volle breedte van de krant: Op vrydag, den 7 november is tot Amster dam van sijn Heer doorgegaen eenen Jacob di Babum, of anders Jacob di Yvan, Persi- aender. Kort en dik van lighaem, breed en pokdalig van aengesigt, met een litteken op de linker wang, swart en dik van hair, kan weynig duyts spreeken, heeft medegenomen 6 Diamantringen, daer onder een groote wat geel van koleur, wegende 4 grad. en een half, en rondtom met kleyne diamanten bezet, nog een Diamante kruys. Die deese persoon weet aen te wysen tot Amsterdam aen Jacob Atting, lakenbereyder, in de Lange Dykstraet, De handtekening van Jacob dYvan onder de door hem afgelegde schuldbekentenis verraadt zichtbaar een buitenlandse afkomst sal 200 guld. hebben. Jacob Atting behoorde tot een groep Hollandse kooplieden die tegenover een notaris de goede naam van Armeense koopliedenhadbevestigd. Alle Perzischekoop- lieden uit Isfahan die op de Amsterdamse beurs en andere gangbare plaatsen zaken doen, waren volgens de Hollanders men sen van eer, trouw en waarheid. Geseling en verbanning De Amsterdamse Courant werd op veel plaatsen gelezen en verscheen ook in Leeu warden. In de herberg De Ooievaar lag de krant ter inzage. Het stadsbestuur kreeg, waarschijnlijk van de hospes Van Nijs bericht, dat de dief van de sieraden in zijn herberg logeerde. Aan een wachtmeester van de politie werd de opdracht gegeven de man te arresteren. Die nam een aantal assi stenten mee naar de herberg. In zijn logeer kamer werd Jacob aangetroffen. De zoon van de hospes, Dirck Bernardus van Nijs, vergezelde de wachtmeester naar de kamer. Toen die wachtmeester even zijn hoofd bui ten de deur had om zijn assistenten te roe pen, gooide Jacob een zakje naar Dirck met de opmerking: 'Prend un peu garde a cella et ne dit a personne' (Neem dit in bewaring en praat er met niemand over). Dirck stak het zakje direct in zijn zak, zonder dat de wachtmeester het had gezien. Jacob werd gearresteerd en afgevoerd. Zijn kamer werd helemaal doorzocht, maar de diamanten en sieraden werden niet gevonden. Toen Dirck zag wat hem was toegegooid door Jacob, kon hij het niet langer voor zich houden. Hij overhandigde het aan zijn vader. Die bracht het direct naar de burgemeester. Jacob werd verhoord over de diefstal. Hij kon niet ontkennen dat hij de buit in zijn bezit had. Ter verdediging bracht hij naar voren dat hij nooit loon voor zijn arbeid had ontvangen, terwijl hij daar diverse keren om had gevraagd. Bovendien wilde hij zijn vrijheid graag terug. Zijn baas was ook naar Leeuwarden gekomen en herkende zijn knecht en de sieraden. Hij kreeg zijn eigendommen terug. Jacob In het pand Weaze 38 bevond zich tot kort voor de Tweede Wereldoorlog de laat 17de tot vroeg 18de eeuwse gevelsteen In de Ojevaer. Gezien de 19de eeuwse oorsprong van het pand zou de steen afltom- stig moeten zijn van een ouder pand dat ooit op dezelfde plaats heeft gestaan dan wel van elders hierheen moeten zijn verhuisd. Herbergier Boude wijn van Nijs bewoonde in 1694 vooraan aan het Noordvliet een pand dat hij in 1691 had gekocht en in 1708 weer verkocht. Over een Ooievaar wordt ech ter in beide koopbrieven met. geen woord gerept. Sail lant detail echter is het feit dat Maria van Nijs, de zuster van Boudewijn, samen met haar man Fran- fois van der Velde, in 1691 een pand aan het Merckt, alwaer de Oijevaer uithing - dit is de zuidzijde van de Nieuwestad bij de Lange Pijp - beoogde aan te kopen. Deze koop zal door onbekende redenen zijn afgeblazen, daar Boudewijn van Nijs, blijkens een op 17 februari 1703 in het hypotheekboek geregistreerd en met eigenaar Gijsbertus Catsius overeengekomen huurcontract, per 1 mei daaraanvolgend voor een jaarhuur van 100 zilveren ducatons huurder werd van De Oyevaar. Huisnamenspecialist Henk Olij deelde mee dat dit huis heeft gestaan aan de stille kant van de Nieuwestad, direct links van V&D, tegenwoordig bekend als Nieuwestad 156, alwaar, ter herinnering aan een apotheek die daar sedert circa 1860 was gevestigd, een zogenaamde gaper uit hing en nog hangt! De oorspronkelijke herberg zal in 1756 plaats gemaakt hebben voor het huidige, met een rijke klokgevel versierde, pand. dYvan werd door het Hof van Friesland veroordeeld tot een strenge geseling en verbanning voor de duur van vijf jaar. Om misverstand te voorkomen: Hans Zijlstra te Amsterdam is niet de auteur van het artikel over de CCF in nummer 8; Han Hietkamp te Drachten is in 2002 overleden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2003 | | pagina 22