13
Het meest westelijke gedeelte van de Boterhoek, ?net uiterst links de woning van de torenwachter
van de Oldehove, 1933. In het midden zijn mannen de weg aan het asfalteren
De kippenmarkt aan de Boterhoek in 1928
de begraafplaats kreeg de naam Kalver-
gloppe. Deze werd in de jaren 1743-1780
volgebouwd, net als het Oranjeklooster. En
in het Tulpenbuurtje, een gloppe komend
vanuit de Kalvergloppe, stond ook weer
een achttal huizen. De buurt telde tal van
winkeltjes en bedrijfjes, enkele scholen, en
zestien woningen aan het Oranjeklooster
waren verbouwd tot een Joods bejaarden
gesticht met tien kamers, dat de naam Hof
Gosen kreeg.
150 stegen
Omdat de bevolking van Leeuwarden
sterk groeide - de bevolking van de stad
verdubbelde binnen een eeuw - en er bui
ten de stadswallen niet gebouwd kon wor
den, werden in het begin van de negen
tiende eeuw daarvoor de laatste stukjes
grond in de binnenstad benut. Dus ook de
vochtige en slechte grond bij de stadswal
len achter de Groeneweg en de Boterhoek.
Zo ontstonden opeenhopingen van huizen
die te weinig licht en lucht kregen en waar
ook geen goede riolering was.
Tot de slechte huizen van Leeuwarden
werden in de negentiende eeuw vooral de
in 150 nauwe stegen en gangen gelegen
woningen gerekend, in totaal 488 stuks,
waarin bij elkaar meer dan tweeduizend
mensen woonden. Beruchte voorbeelden
waren de Keetbuurt en de Wissesstraat;
de Boterhoek stond toen daarmee verge
leken dus nog als redelijk bekend. Elders
werden pakhuizen, stallingen en achter
huizen opgesplitst om nieuwe woonruimte
te creëren. Veel van dergelijke huizen
werden toen nog als "kamers' aangeduid.
Deze bestonden uit een portaaltje, waarin
een ladder toegang gaf tot de kamer en
een zolder. Slechts met veel moeite en
door de grootste woningnood gedwongen,
kroop een oplettende ambachtsman in een
dergelijk huis. Het vinden van een woning
bleef ook daarna een probleem, zodat de
Leeuwarder arbeidersbevolking nog lange,
lange jaren bleef aangewezen op de volks
buurten met slechte woningen.
Een ongezonde omgeving
De Boterhoek was van meet af aan zo'n
arbeidersbuurt. Maar opvallend is toch,
hoe weinig we eigenlijk weten van de
Boterhoek zelf, omdat daar nooit gericht
archiefonderzoek naar is gedaan. De cij
fers en rapporten die de armoede, de woon
toestand en de gezondheidszorg betreffen,
gaan over de gehele wijk en zijn niet uit
gesplitst per buurt. Maar die cijfers geven
wel een beeld. Bijvoorbeeld van de maat
schappelijke welstand. In 1825 behoorde
73,6% van de tweeduizend bewoners van
de Wijk F (Oldehove Noord) tot de onder
ste groepen van de samenleving. Maar
daar hoorden ook de straten bij tot aan de
Nieuwestad en halverwege de Grote Kerk
straat, dus ook veel aanzienlijke woningen
en middenstanders. Dat betekent, dat
praktisch de gehele Boterhoek en aan
palende arbeidersbuurten in 1888 tot de
armlastigen behoorden. Verbazingwek
kend is dan wel, gezien de beschrijvingen
van de wijk, dat de kindersterfte er in het
midden van de negentiende eeuw, dat wil
zeggen tussen 1853 en 1866, laag is, niet
alleen vergeleken met andere arbeiders
wijken, maar ook in vergelijking met het
gemiddelde van de stad Leeuwarden.
De onderste lagen van de Leeuwarder
bevolking leefden in de negentiende eeuw
in een vervuilde en ongezonde omgeving,
De Boterhoek, circa 1940