21
Grote zittingszaal Gerechtshof Leeuwarden (Foto: Dikken Hulsinga)
werd door de regering verantwoordelijk
gehouden voor een goede huisvesting
van het provinciaal gerechtshof en de
arrondissementsrechtbank. De leden van
de Provinciale Staten voelden dat meer
als een zedelijke dan als een wettelijke
verplichting. Het Rijk, waaraan een bij
drage van 75.000 gulden was gevraagd,
volstond met een schamele 20.000. Een
verzoek van de Gouverneur van Fries
land om die bijdrage te vergroten werd
zonder meer afgewezen. De minister van
justitie, C.F. van Manen, schreef de gou
verneur: 'De regelen en beginselen bij de
Wet van 12 Julij 1821 brengen mede
dat, de middelen voor de huisvesting der
Regterlijke authoriteiten en meer bepaal
delijk die van de Arrondissements Reg-
tbanken en provinciale Geregtshoven,
uit de Provinciale Begrootingen zullen
moeten gevonden worden'. Wel stond het
Rijk de provincie toe 25.000 gulden aan
te wenden uit een speciaal fonds dat door
de gemeenten werd gevuld. De gemeen
ten -steden en grietenijen- voelden, met
uitzondering van Leeuwarden en Menal-
dumadeel, zich aanvankelijk eveneens
allerminst verplicht om een financiële
bijdrage te leveren aan het Paleis van
Justitie. De gemeenten binnen het arron
dissement Leeuwarden betaalden na veel
overleg met de provincie ten behoeve van
de huisvesting van de rechtbank een 'vrij
willige' bijdrage van 30.000 gulden, waar
van Leeuwarden de helft zou dragen. Het
was duidelijk dat de provincie Friesland
het leeuwendeel van de kosten zou moe
ten opbrengen. Die waren voor die tijd
niet gering: inclusief het dempen van de
stadgracht, 230.000 gulden. De provincie
financierde haar aandeel gedeeltelijk uit
een apart fonds.
Opvallend is dat in het bestek voor het
Paleis van Justitie staat vermeld dat
alleen Nederlanders als werklieden moch
ten worden aangenomen. In bijzondere
gevallen kon ontheffing worden verleend.
De bouw van het nieuwe gerechtsgebouw
leverde een flinke bijdrage aan de Friese
economie. Er waren toen veel werklozen.
Waar mogelijk werden materialen uit
Friesland afkomstig, zoals Friese bakste
nen gebruikt.
Het honorarium van de architect gaf pro
blemen. Romein, vroeg in 1846 hem een
passend honorarium voor zijn 'werkzaam
heden en bemoeijngen met betrekking tot
een doelmatig plan' van het paleis van
Justitie toe te kennen. Hij was, als stads
architect van Leeuwarden, immers niet
meer in dienst van de provincie, maar wel
bij de bouw betrokken. Romein vroeg een
bedrag dat tenslotte neerkwam op 2.000
gulden. De provincie bood 780,-. Na veel
heen en weer praten stapte architect
Romein naar de rechter. Toen de rech
ter in 1851 een comparitie van partijen
gelastte ging de provincie door de bocht
en betaalde.
Meer dan duizend heipalen
De slappe bodem en de zware constructie
van het bakstenen gebouw vroegen een
zwaar fundament. Ruim 1000 heipalen
gingen de grond in. In 1846 werd aan het
grondwerk voor het Paleis van Justitie
begonnen. Het leggen van de fundamen
ten vroeg een jaar. In de late lente van
1847 werd de eigenlijke bouw begonnen.
Architect Romein bleef daarbij betrokken.
De leiding berustte bij de hoofdingeni
eur van de waterstaat in Friesland, A.C.
Kros. In 1850 nam de rechterlijke macht
haar intrek in het nieuwe Paleis van Jus
titie. Provinciale Staten hadden er in juli
1849 al hun eerste bijeenkomst gehouden.
De plechtige ingebruikneming van het
gebouw vond plaats op 4 februari 1851.
Zo was een imponerend bakstenen com
plex, van grote afmetingen verrezen. Bij
binnenkomst komt de bezoeker in een
centrale hal met rechts en links twee
zittingszalen, waarvan één, die ook het
mooist is uitgedost, tevens gebruikt werd
voor de vergaderingen van de Provinciale
Staten. De zalen zijn gebaseerd op het
basilica-model uit de klassieke oudheid.
De hal was tot de jaren zestig van de
twintigste eeuw verdeeld in een vestibule
en een open binnenplaats. Om de zitting
zalen liggen aan de buitenkant aan lange
gangen op twee verdiepingen de dienst
vertrekken. Beide zittingzalen en de hal
zijn gedacht als het centrum van de in
volledige symmetrie opgebouwde platte
grond. De zittingzalen en de hal ontvan
gen het daglicht via bovenlichten. Zij zijn
als het ware geplaatst als dozen binnen
het bakstenen omhulsel, omkaderd door
de onderbroken overkapping van het
gebouw. Dat maakt dat het verkeersla
waai en dat van de kermis die thans vóór