15 De door Thomas Romein in 1848 ontworpen Manege aan de Arendstuin omstreeks 1920 werkstukken moeten veranderen om het geheel werkelijk bestekklaar te krijgen. Bovendien had Romein niet op het kan toor van Kros maar ten zijnent gewerkt. Duidelijk is wel dat Kros hem niet erg onder controle had. Terwijl Romein in de illusie verkeerde nog jaren bij de bouw van zijn Paleis van Justitie betrokken te zullen zijn, had Kros na deze ervaringen al besloten Romein verder maar buiten de deur te houden. De aanbesteding in mei 1846 ging geheel buiten Romein om. Geen koopwaar Doordat hij niet bij de aanbesteding was betrokken begreep Romein dat er van zijn carrière als buitengewoon opzichter niets zou komen. Dat was zuur voor de man die jarenlang met het ontwerpen van dat gebouw was bezig geweest. Hij wilde in ieder geval geld voor het werk dat hij, ter wijl hij geen provinciaal ambtenaar was, in de jaren 1845 en 1846 had gedaan. Dus richtte hij medio 1846 een verzoek tot Gedeputeerde Staten om 'ene billijke beloning' voor zijn 'werkzaamheden en bemoeijngen met betrekking tot een doel matig plan' van het Paleis van Justitie. Op die brief volgde een eindeloos traject van onderhandelingen, waaruit blijkt dat het 'poldermodel' in Friesland in die tijd in hoog aanzien stond. Fijnproevers ver wijs ik naar het door de provincie over deze affaire aangelegde dossier in het provinciaal archief. Gedeputeerde Staten waren bereid een billijke vergoeding aan Romein voor zijn werkzaamheden aan te bieden. Zij vroe gen daarvoor een gespecificeerde opgave van werkzaamheden en de aan iedere activiteit verbonden kosten. Waarschijn lijk hadden zij op die basis met Romein willen afrekenen. Romein beweerde die niet te kunnen geven. Hij vond dat ook niet nodig. Gedeputeerde Staten waren van oordeel dat Romein het werk had ver richt ter ondersteuning van Kros en als een uitvloeisel van zijn oude werkkring als opzichter van openbare werken bij de provincie. Zij gingen daarbij uit van hun eerder genomen besluit waarin die functie zo ook beschreven stond. Romeins stand punt was dat hij als particulier architect voor de provincie had gewerkt. Hij had, in zijn ogen recht op één billijk bedrag voor het geheel. Het door hem verrichte werk was niet voor stuksgewijze berekening vatbaar, 'noch als koopwaar te beschou wen'. De onderhandelingen werden onder broken door lange pauzes. Zo vloden de jaren van 1846 tot 1850 heen. Navolging van Zwolle Natuurlijk werden adviezen ingewonnen. De Kameraar van de stad Utrecht, nu zouden wij hem directeur van gemeen tewerken noemen, De Keth adviseerde Romein geen afrekening per verrichting te accepteren, hetgeen de provincie wilde, maar te declareren als architect. Dat wilde zeggen één bedrag voor de gehele presta tie. Gebruikelijk was 5% van de bouwsom voor het ontwerp en de begeleiding van de bouw. Bleef het bij het ontwerp dan had de architect recht op de helft. Enige mati ging betrachten had, volgens De Keth, in deze situatie wel zin, maar minder dan 1% van de som waarvoor het werk in mei was aangenomen was het uiterste mini mum. Romein beperkte zich tot 1% voor de werkzaamheden, 1745, maar voegde daaraan toe de door hem voorgeschoten kosten van zijn oriëntatiereis en de hem toegekende gratificatie die hem evenmin was uitbetaald. Zelfs het bedrag daar van was niet vastgesteld. Gedeputeerde Staten wendden zich om advies tot Kros. Die hield zich wat buiten de zaak, hij kon op basis van de aanwezige feiten geen bedrag bepalen. Wel merkte hij, naast zijn opmerkingen over de te late aflevering en de kwaliteit van het werk, op dat Romein het gebouw in juiste navolging van het Paleis van Justitie te Zwolle ontworpen en opgemaakt had. Zijn waardering voor Romein als oorspronkelijk bouwmeester hield kennelijk niet over. De waardering van Romein voor Kros, die hij verweet hem het gerechtsgebouw te hebben laten ontwerpen om alzoo met mijn paarden te ploegen was eveneens voor verbetering vatbaar. Naar de rechter Gedeputeerden lieten de waarheid in het midden. Het standpunt van Romein werd door Gedeputeerde Staten zonder meer verworpen. Afrekening op basis van een behoorlijke declaratie was niet mogelijk. Romein, volgens hun besluit voor veertien

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2005 | | pagina 17