14 De Schippershuisjes-, Adje Lammerts- of Westerpijp tussen hoek Nieuwestad zuidzij de, Groot Schavernek en het Harlingerend naar een pentekening vanA. Martin uit 1858. Collectie Fries Museum De in 1875 afgebroken herberg 'De Os' op de hoek van de Nieuwestad zuidzijde en de Wirdumerdijk, afgebeeld op een pentekening van A. Martin Collectie Fries Museum den aan deze burger had beduid dat de paarden zouden houden dog dat dit in 't neerrijden zoo gemakkelijk niet was te geschieden als wel op eene egale weg'. Tevergeefs, de kleine raakte onder de hoeven van de paarden en de wielen van het rijtuig voor de ogen van Lyklama, zijn dochter, Janke Bos en Sijtie Jansen. Ver bijstering alom en al spoedig waren Har- manus en Johanna in de Molensteeg door hun panisch schreeuwende zoon op de hoogte gebracht dat er iets vreselijks was gebeurd. Ze snelden naar de Pijp, waar hun zoontje zwaar gewond en omringd door toegesnelde poorters op de grond lag. In allerijl werd hij naar het in 1782 inge richte 'gebouw voor zieken en krankzinni gen op de ruime binnenplaats van het tuchthuis' (Blokhuis) gebracht. De haastige Bolts zou Harlingen die avond nog net op tijd bereiken om zijn kostbare waar af te leveren bij de schepen die in de haven gereed lagen om de boter naar Engeland te verschepen. En zo eindigde voor een ieder deze mooie julidag in een verdrietig gevoel van medeleven met het gezin Habekotté. De toch al zwakke gezondheid van vader Harmanus werd ongunstig beïnvloed door het trieste voorval; hij overleed twee jaar later, vlak voor de geboorte van zijn vier de zoon Coenradus. Zijn achtergebleven gezin verhuisde naar de Torenstraat. Geëdigd en geëxamineerd Twee dagen na het ongeval werden Pieter Lyklama, Janke Bos en Stijntie Jansen als getuigen gehoord, of zoals het rapport het noemt 'geciteerd, geëdigd en geëxami neerd'. Hun getuigenverslagen zijn nage noeg identiek. Alle drie hadden gezien dat 'een zeeker burger, zoo de getuige is geïn formeerd Bolts genaamd, woonende te Harlingen, met een rijtuig met twee paar den aangespannen bij 't neer rijden van de Schipperhuysjespijp had overreeden een zeeker jongettie naar gissinge oud omtrent drie jaaren. Zijnde een kind, zoo gezegd was van een soldaat van de guar- de, Habbekotte genaamd, woonende, zoo de getuige meende, in de Moolensteeg.' Over één ding waren de getuigen het volstrekt eens: Bolts had veel te hard gereden, 'wat getuige verwonderd had dat dezen burger kwam aanjaagen de weg uit naar de Vrouwepoort. Dat wanneer hij zagt gereeden had in 't neerrijden van de piep (hij) te beeter zoodanig eene wendin- ge of draai had kunnen maaken dat dit kind zijgereeden wierde.' In eerste aanleg waren de verklaringen zeer beschuldigend en wekten de indruk dat Bolts de kleine Gerardus opzettelijk had aangereden, maar aangebrachte doorhalingen en toevoegingen van het woordje 'geene', pleitten Bolts alsnog vrij: 'dat zij dezen burger met geene opzette lijkheid beschuldigendeWat over bleef was derhalve dat men hem beschul digde van zijn 'verbaasend hard rijden.' Bolts ging juridisch dan ook vrijuit. Noch in de Informatieboeken, noch in gerechte lijke uitspraken komen we zijn naam ver der tegen. Met de kleine is het uiteindelijk niet goed afgelopen. Volgens Lyklama "had dit kind zich vrijwat moeten bezeeren'. Toch zou hij ondanks zijn invaliditeit nog tien jaar worden. Hij overleed op 26 oktober 1803 en werd twee dagen later begraven op het Oldehoofsterkerkhof als 'Gerrit, een kind van de weduwe Apekotee uit de Toornstraat'. Le0Va.V3tA.1t

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2006 | | pagina 16