9
Grand Hotel de Klanderij omstreeks 1900
mers. Het exterieur kenmerkte zich door
in ruime mate toegepaste neo-renaissance
bouwornamenten, denkelijk afkomstig uit
Finke's eigen bedrijf. Wat opvalt aan de
bouwtekening is het ontbreken van de
naam van de architect. Was Finke zelf
soms de ontwerper?
Half juli maakte Romke Dijkstra zijn
geachte begunstigers per advertentie
bekend, dat hij 'de nieuwe herberg, met
stalling en logement', in gebruik genomen
had. Die nieuwe herberg was een ten zuid
westen van het oude gebouw opgetrokken
houten loods, waarvoor een drankvergun
ning is verleend. Toen de voortgang van
de exploitatie aldus verzekerd leek, kon
de Klanderij worden gesloopt en met de
bouw van een meer geriefelijk verblijf
voor reizenden en andere gasten een aan
vang gemaakt. Het noodgebouw (Dijkstra
gebruikte het maar kort, hij overleed eind
augustus 1892, 72 jaar oud, 'degenera-
tio cordis') kon begin juni 1893 tegen de
vlakte en nieuwe huurders traden aan,
de broers Rinze en Meinte Sjoerds Kui
per, die geen herberg aanprezen doch
een hotel en café-restaurant: 'Bondshotel
Nederlandsche Wielrijdersbond, ruime
luchtige kamers, billijke prijzen'. Of er
nog een ingrijpende verbouwing volgde is
niet duidelijk - de indeling is in de loop
der jaren nogal eens gewijzigd -, maar
tien jaar later beschreven de broers hun
etablissement als 'geheel nieuw gerestau
reerd; twee academische billards, ruime
logeer- en uitpakkamers, baden in het
hotel, table d'höte ten 5V2 uur, restaurant
den geheelen dag'.
Nog in dat jaar 1903 vertrokken de
Kuipers: Rinze kreeg de gelegenheid het
in 1881 gebouwde hotel de Pauw aan de
Stationsweg 10 aan te kopen, broer Meinte
zocht in Lochem een nieuwe uitdaging.
Opvolger werd Jan Dirk Ponsen, wiens
familie in Dordrecht een gerenommeerd
hotel dreef, ook in de onmiddellijke omge
ving van het spoorstation. Ponsen somde
in advertenties nog een paar pluspunten
van zijn zaak op: 'Stalling voor paarden
en rijtuigen, appartementen disponibel
voor het geven van dejeuners, diners, sou
pers en het houden van vergaderingen,
levering van koude en warme schotels.'
Na vijf jaar durfde hij het aan het hotel
voor 110.000,- van Finke over te nemen,
nog vijfjaar later is hij failliet verklaard,
waarop Finke voor 106.750,- opnieuw
eigenaar werd. Die verhuurde het aan
IJsbrand de Vries, tot er in 1919 opnieuw
een koper (voor 105.000,-) kwam opda
gen: Oebele de Vries, eigenaar van hotel
de Oldehove op de Westerplantage, dat hij
met 'levende muziek' tot trekpleister van
het Leeuwarder uitgaansleven had weten
te maken.
Intussen was Spoorzicht, de concurrent
aan de overzijde van het Zuiderplein,
een paar maal van eigenaar verwisseld.
Pieter de Boer had de inrichting van
zijn koffiehuis op de hoogte van de tijd
gebracht en er een kegelbaan bijgebouwd.
Douwe Kuperus, die er maar zeven jaar
het bewind voerde, schafte een biljart
aan. 1895 bracht de komst van de mar
kante IJke de Jong, met een verleden als
boer, veehandelaar en inspecteur van het
Friesch Rundvee Stamboek, die zijn agra
risch netwerk kon benutten. Na IJke's
dood in december 1915 is het bedrijf over
genomen door Jarig de Jong, oud-pachter
van het paviljoen in de Prinsentuin, die
daar extra publiek aantrok door jaarlijks
zes uitvoeringen te laten geven door mili
taire kapellen. Hier bleef hij maar vijf
jaar, in 1921 kwam Spoorzicht in openba
re verkoop: "het geheel is als uitspanning
voor de vrijdag en andere dagen, waarop
bezoek van vreemdelingen mag worden
verwacht, in deze hoek van de stad de
eenigste gelegenheid.'
Koper werd de dorpskastelein van
Tzummarum en bekend kortebaanrijder
Sipke Castelein. Hem gelukte het, mede
door het ruime erf, de klandizie te behou
den van de eerder met paard en wagen
reizenden. In de jaren twintig werd zijn
parkeerterrein hèt aankomst- en vertrek-
station van particuliere autobusdiensten
uit de verre omstreken. In 1927 kon, naar
verluidt dank zij gewonnen loterijprijzen,
het etablissement worden uitgebreid met
een grote zaal, waarin bekende orkesten
kwamen optreden en de heersende dans
rage gebotvierd; de hotelfunctie verviel
langzamerhand. In april 1943 sloot ook
de dancing, wegens vordering als Wehr-
machtsheim. Na de bevrijding was het
publiek weer welkom; de in het Oranje
Hotel gelegerde officieren van de Royal
Canadian Dragoons vestigden er hun
Amalfï-club. Blijkbaar waren er aangena
me herinneringen aan het middeleeuwse
stadje Amalfï aan de Golf van Salerno,
waar een deel van het corps een jaar eer-