17
bedelende hannekemaaiers of soldaten
en zeelui die schaamteloos over hun hel
dendaden opschepten. De 'moffin' deugde
nooit, of ze nu een echtgenote, stiefmoe
der, grootmoeder of koopvrouw was.
Vooral de hannekemaaiers zouden vol
gens onze kluchtschrijvers vreselijk heb
ben gestonken. Zo laat Thomas Asselijn
in 1684 een van zijn personages over de
Westfaalse grasmaaiers zeggen: 'ze stin
ken of ze in gien zes dagen uit de bolster
(beddengoed) benne geweest.' Deze han
nekemaaiers kwamen jaarlijks met dui
zenden als ongeschoolde seizoenarbeiders
uit Duitsland hierheen, vooral uit West-
falen. Zij bleven gemiddeld drie maan
den en verdienden hun relatief hoge loon
voornamelijk met grasmaaien en turfste
ken. Omdat grasmaaien zo'n belangrijke
plaats innam, werden ze wel hanneke
maaiers genoemd, waarbij hanneke een
verbastering is van 'Hannes'.
Mofmaf, mifmaf of mafmaf
Het woord 'mof bevat verschillende ver
rassingen. In de eerste plaats is het veel
ouder dan menigeen denkt. Veel ouderen
menen dat het woord mof uit de tweede
wereldoorlog dateert, maar zij zitten er
dan ruim 400 jaar naast, want mof is
in 1574 voor het eerst opgetekend. Een
tweede verrassing is dat wij dit woord uit
het Duits hebben overgenomen. Het lijkt
een beetje vreemd om een scheldnaam
voor een Duitser uit het Duits te lenen,
maar toch is het zo. Onder Duitse solda
ten was 'muff indertijd een scheldwoord
voor knorrepot, mopperaar, iemand die
onbeleefd, ongemanierd en zwijgzaam
is. Zo iemand noemden zij ook een muff-
maff. Wij verbonden deze woorden al snel
met de bij uitstek Duitse voornaam Hans,
wat combinaties opleverde als Hans
Mof, Hans Mofmaf, Hans Mifmaf, Hans
Mafmaf en Hans Moefmans, scheldwoor
den die eind zestiende, begin zeventiende
eeuw reeds in het Nederlands te vinden
zijn.
Vooroordelen over stipte, gediscipli
neerde, hardwerkende en oorlogszuchtige
Duitsers dateren pas uit de tweede helft
van de negentiende eeuw. Duitsers wer
den in die periode niet alleen uitgemaakt
voor mof en hannekemaaier, maar ook
voor knoet, (gras)poep, mier, bovenlander,
pikmaaier en spekvreter.
Werden lutheranen, joden en hugenoten
bij het stichten van hun kerk behoorlijk
gedwarsboomd, de Duitsers kwamen er
niet beter van af. Stinkende Moffen, nar
rige Pruisen en hongerlijdende Westfaalse
indringers, zo werden de Duitse nieuwko
mers in de achttiende eeuw genoemd. Men
vond dat Nederland paal en perk moest
stellen aan de immigratie, zodat het niet
het toevluchtsoord zou worden voor 'de
woelzieken en onruststokers, of het alge
meen armengesticht voor behoeftigen uit
alle oorden der wereld.' Deze negatieve
beeldvorming heeft weliswaar hier en daar
tot beperkende maatregelen geleid waar
mee maaiers, turfgravers, dekenventers
en ketellappers werden geweerd, maar er
is nooit sprake geweest van grootscheepse
of van overheidswege gesteunde discrimi
natie. In 1760 riep een Amsterdams spec
tatoriaal tijdschrift op de Duitsers net als
de joden in een getto onder te brengen, in
een speciale 'moffenwijk', iets wat ons nu
erg wrang voorkomt.
Kwam er dan niets goeds mee uit Duits
land? Jazeker wel: Duitse immigranten,
eeuwenlang de grootste groep vreem
delingen in Nederland, introduceerden
het bovengistend bier, zoals we dat nu
drinken, de kerstboom, het turnen en
het winkelen als vrije tijdsbesteding. In
feite lukte het de Duitse immigranten om
snel te assimileren. Zij waren geliefde
huwelijkspartners en sommigen - zoals
Brenninkmeijer, Vroom, Dreesmann
en Cloppenburg - hadden veel succes
in zaken. En ach, met de nazaten van
Funcke en Happekot is het toch ook wel
goed gekomen.
Kegelclub 'Klein Hamburg' in De Groene Weide bij het 15-jarig bestaan in 1943. De
club bestond voor een groot deel uit middenstanders van Westfaalse afkomst. Staan
de van links naar rechts: H. Covers, F. Kaller, P. Witteveen, Th. Hofstede, Willemse,
J. Schweigmann, E. Oosterbaan, K. Grijpma, W. Voss.
Zittend van links naar rechts: M. Dechêsne, D. Vossenberg, Joh. Schweigmann,
G. Brenninkmeijer, H. Brenninkmeijer en G. Huigens
\dtQV(kviïi4cÊ