Een kalanderij op het Assepoestersland (II)
7
Wim Dolk Bij nasporingen in de Leeuwarder stedelijke archivalia naar het verleden van het
in 1975 gesloopte hotel de Klanderij, kwamen naast zijn stichtingsjaar (1756/60) ook
die van twee andere, inmiddels verdwenen uitspanningen buiten de Wirdumer-
poort aan het licht: de Posthoorn 1754 en het Springend Paard 1808.
De in 1827 begonnen, door Eekhoff uitvoe
rig en opgetogen beschreven, verbetering
en uitbreiding van het Friese wegennet
kwam vooral de ontwikkeling van de
Posthoorn ten goede. Kastelein Evert van
der Wal kreeg in 1831 een benoeming als
postmeester (beheerder van een wissel-
post) van de in 1809 bij koninklijk besluit
opgerichte en in 1829 gereactiveerde
Koninklijke Paardenposterij, in plaats
van Geert Plekker, intussen exploitant
van een bierbrouwerij, die afzag van die
functie. De timmerman Van der Wal, die
in 1824 de herberg had gekocht, legde zich
aanvankelijk vooral toe op veevervoer,
waartoe hij een stal onmiddellijk aan de
stadsgracht mocht bouwen. Het logement
bleef in bedrijf: in 1829 is de kastelein
door de vrederechter veroordeeld tot één
dag gevangenisstraf wegens het niet aan
houden van een verblijfsregister. Drie
jaar tevoren, in 1826, had hij geen con
cessie gekregen voor een postwagendienst
op Harlingen: de diligence zal, zolang de
kleiweg niet is vervangen door een straat
weg, niet sneller zijn geweest dan de Vlie
gende schuit'. Naarmate de bestrating
van het wegennet vorderde, verminderde
het aantal afvaarten der trekschepen en
groeide dat van het afrijden der post- en
vrachtwagens.
Van der Wal gelukte het in de loop
der tijd diverse vergunningen te verwer
ven, onder meer voor de al sedert 1761
bestaande dienst op Lemmer (1846: op
de dagen dat de stoomboot uit Amster
dam daar aankomt) en de doorverbindin
gen naar Harlingen, Gorredijk, Dokkum
en Groningen. Deze diligences reden af
van de Posthoorn, die naar het westen
en zuiden des lands (via Heerenveen)
van het logement de Nieuwe Doelen.
Van der Wal behoefde de opheffing van
de Koninklijke Paardenposterij in 1854
niet mee te maken: hij overleed twee jaar
tevoren. De concessies raakten in andere
handen in 1857, in die van de al in 1809
opgerichte Koninklijke Postwagenonder
neming van J.P. van Gend en de wed.
P.J. Loos, die zich na de komst van de
spoorwegen meer ging toeleggen op het
goederenvervoer en in 1870 het reizigers
verkeer vanuit Leeuwarden geheel staak
te. De Posthoorn is in 1857 verkocht, het
paardenwed gedempt en de oprit naar
het Aschland wat oostelijker gelegd
(direct naast de herberg) en verbreed tot
2,5 meter. In 1877 ontving die als Asch-
landsteeg bekend staande weg officieel
de naam Posthoornsteeg; in 1891 is de
Posthoorn gesloopt en vervangen door
woningbouw.
Wat de Klanderij betreft: de kinderen
van de in 1854 overleden Minze Feddes
zetten de exploitatie voort tot mei 1859,
toen de jonge zetkastelein Gerrit Jonker
aantrad. Deze kreeg te maken met de
aanleg in 1863 van de spoorweg Harlin-
gen-Groningen, waarvan het tracé ook
over stadsgrond was getekend, ongeveer
op de scheiding van het herbergterrein en
het vuilnisland. Jonker bedong een kor
ting op zijn huurpenningen en een afras
tering 'omdat hij de paarden, welke hij op
marktdagen in het land liet weiden, daar
in nu niet houden kon'. De molen de Rose-
boom moest wijken voor de spoorbaan en
LA» it
De zuidelijke stadsgracht bij de Wirdumerpoortsdwinger. Links, op de dwinger, koren
molen de Fortuin, daar tegenover de Klanderij met bijgebouwen, een doorkijkje op het
dorp Huizum en het Springend Paard. Litho uit 1849 naar een tekening van Izaak Reijn-
ders