TOGIDO, een Leeuwarder fietsclub (1903-1906) (II)
20
Pieter Breuker In deel 1 van dit artikel (zie Leovardia 28) ging het met name om de achter
grond van de leden en het doel van de fietsclub, terwijl in dit deel de relatie
stadsbewoner-plattelander en vrouwenemancipatie aandacht krijgen.
vooral bekend is geworden als getalen
teerd fietser, als eerste (en deskundig)
fïetsjournalist en als eerste hoofdredac
teur van het ANWB-blad De Kampioen.
Netscher schrijft in 1899, dus ten tijde
van TOGIDO: "Wij willen niet ontkennen,
dat vele wielrijders buiten hun schuld
menigmaal het slachtoffer zijn geworden
van vélo-kannibalen. Nog te dikwijls wor
den wij op onze landwegen als vogelvrij
verklaarde wezens beschouwd, en met
woord en daad beleedigd. Helaas, maar
te veel hebben wij in sommige streken
of gemeenten van ons land te kampen
met vooroordeel, afgunst, baldadigheid,
onverdraagzaamheid en vernielzucht.
Meermalen zijn wij het mikpunt geweest
van ophitsing, bekrompenheid van inzicht
en stompzinnig conservatisme. De geval
len van aanranding en mishandeling,
waarbij wij geheel slachtoffer waren en
waartoe wij geen aanleiding gaven, zijn
legio. In negentig percent der gevallen van
bemoeilijking der wielrijders waren dezen
lijdende en geen provoceerende partij.'
Maar er is ook een andere kant: 'Som
mige 'stadsheertjes' bewegen zich op de
landwegen alsof zij de heeren der schep
ping waren; ze zijn aanmatigend, trots,
niet inschikkelijk, twistziek en geven
alleen door hun irriteerende verschijning
al aanleiding tot kregeligheid van de zijde
der plattelandsbevolking.
Als de bestuurder van een boerenwagen
niet vlug genoeg voor hen wijkt, maken
zij hem uit voor "boer' of 'kaffer'; zij gedra
gen zich wild tegenover de kerkgangers,
houden geen rekening met hun verschil
van inzicht en opvoeding, en voegen hun
leelijke woorden toe; zij voeren een hoog
woord tegen de geleiders van vee, tegen
de wachters bij spoorweg-overgangen,
tegen sukkelige voetgangers en langzame
Stad - platteland
Hoewel er ook fietsclubs op dorpen wer
den opgericht, zoals bijvoorbeeld de al
gememoreerde Groninger voorbeelden
laten zien, waren verreweg de meeste
toch in grote(re) steden te vinden. Vrijwel
alle 61 in het al eerder genoemde Sport-
album van 1898 waren in een stad geves
tigd. Daarvoor zijn waarschijnlijk de vol
gende twee hoofdredenen aan te voeren.
De steden herbergden meer kapitaal
krachtige inwoners dan het platteland.
Fietsen waren duur, zeker in het begin.
Lesisz stelt dat de fiets in Nederland 'tot
tenminste 1890 een luxe-artikel (bleef)'.
Dat veranderde volgens hem omstreeks
1900: de fiets kwam in die tijd 'binnen
het bereik van een geschoolde arbeider
toen zijn weekloon ongeveer tien gulden
bedroeg. Rond 1910 daalden de prijzen
flink zodat de goedkoopste Nederlandse
fiets 55-70 gulden kostte.'1 Van niet min
der belang voor de concentratie van fiets
clubs in steden zal het verschil in mentali
teit zijn geweest: de vooruitstrevende stad
tegenover het conservatieve platteland.
Ook bij het overnemen van toen moderne
sporten als cricket, voetbal, tennis, enzo
voorts liepen de steden voorop.2
De stedelingen zochten hun fietsvertier
uiteraard op het platteland. Dat betekent
natuurlijk niet dat er in de steden niet
werd gefietst. Het was juist andersom:
toen de fiets eenmaal binnen het bereik
van grotere groepen kwam, werd die als
praktisch en snel vervoermiddel een alge
meen verschijnsel in de steden. We heb
ben al gezien dat de favoriete reisbestem-
mingen voor de TOGIDO-leden de rustiek
gelegen plaatsen Olterterp en Oranje
woud waren. De fiets vergrootte in hoge
mate de mobiliteit, waardoor stedelingen
en plattelanders steeds meer met elkaar
werden geconfronteerd. Dat was wennen,
voor beide partijen.
Uit de talrijke mededelingen daarover
beperk ik me tot die van de letterkundige
Frans Netscher (1864-1923), die overigens
Op één van hun tochten werden de jongelui lastig gevallen door 'een onbeschofte
boerenkerel, die zich veldwachter noemde, bijgestaan door een dergelijk individu'
LcoVflLr^i4)t»k